voetbalzone

Verliefd op de bal

Michel Ophelders28 aug 2010, 16:34
Laatst bijgewerkt: 28 aug 2010, 16:34
Advertentie

Het is het jaar 1995. Het seizoen dat goed verloopt voor Fortuna Sittard. Ze staan bovenaan in de Eerste Divisie. In 2010 zou dat een schokkende gebeurtenis zijn. Ik zie het helemaal voor me: mensen door heel Nederland vol verbazing kijkend naar de ranglijst van de Jupiler League. ‘Fortuna Sittard bovenaan?!’ Het zou wat geweest zijn. Terug naar 1995. Ik had nog nooit van de term ‘voetbal’ gehoord. Wist ik veel wat dat inhield. Toch schopte ik tegen alles wat los en vast zat. Als het maar rond was. Op zo’n dag dat ik alles door de woonkamer schopte, kreeg mijn vader er genoeg van. Hij vond dat ik tegen een bal moest schoppen op een veldje, niet in het bijzijn van lampen, plantenbakken en tv’s. Hij ging me leren wat ‘voetbal’ inhield.

Daar zat ik dan. In het kinderstoeltje met mijn gordel om netjes op de achterbank. We gingen naar Fortuna Sittard. ‘Wat is dat?’, had ik al zeven keer gevraagd aan mijn vader. ‘Een voetbalclub’, antwoordde mijn vader telkens weer op dezelfde wijze. Hij had geen zin om uit te leggen wat het was, ik moest er zelf maar een betekenis aan geven. Eenmaal aangekomen bij het stadion van Fortuna, kon ik mijn ogen niet geloven. Wat een groot gebouw! Voor mijn begrippen dan, want voor mijn leeftijd was alles groot. Ik maalde er niet om dat het er niet uit zag. Ik had ook nog geen flauw benul wat de bedoeling van dat gebouw was.

Mijn vader had twee kaarten geregeld voor de wedstrijd tegen SC Heracles. Het zei me nog steeds helemaal niets. Eenmaal langs de kaartjescontrole zag ik langzaam waar mijn vader me mee naartoe had genomen. Dat spelletje waar hij altijd naar keek op de tv! Het werd me opeens een stuk duidelijker. Ik had het wel eens gezien op tv, maar ik wist niet dat dat voetbal was. Ook die gekke mannen langs het veld, die schreeuwen als kleine kinderen, had ik wel eens gezien. Ik had hier geen zin meer in. Duizenden gekke mannen die zo hard als ze konden liederen over Fortuna zongen. Ik vond ze eng. Toch had mijn gekrijs geen zin. Hij sleurde me gewoon mee dat vak in.

Daar kwamen de spelers het veld op. Iedereen begon te klappen en te juichen. Eindelijk gekalmeerd, deed ik voorzichtig mee. Ik wist niet waar ik moest kijken, het was zo vol! Zoiets raars had ik nog nooit van dichtbij gezien. We zaten op een afstandje van ‘de gekke mannen’ en daar vond ik het wat leuker, het was daar veel rustiger. Mijn vader had me gezegd dat als de groen met gele mannetjes de bal in het doel schopten, ik heel hard moest juichen. Braaf knikte ik, ik wist alleen niet waar die het over had. Toen was het was zover, de 1-0 voor Fortuna was een feit. Was dit het? Moet ik nu juichen? Ik keek naar mijn vader, hij stond al te springen. Dit was dus het moment. Ik moest juichen. Het was de eerste keer, dus deed ik het ook maar meteen goed. Nog nooit was ik zo blij geweest, vertelde mijn vader me een paar jaar later. Wat een gevoel, juichen voor een doelpunt!

De rest van de wedstrijd had ik maar één ding gedaan: genoten. Met volle teugen! Fortuna won met 4-1. Prachtig vond ik het. Dit was voetbal. De strijd die na negentig minuten uitslag moet geven wie de betere partij was. Nog geen twee dagen later stond ik ingeschreven bij de plaatselijke voetbalclub EVV. De trainingen, de ballen, het veld, de club. Ik vond het geweldig. Ik werd steeds beter, zei mijn vader om me aan te moedigen. Toen hij zoiets zei voelde dat heel goed. Zo’n gevoel dat elk kind heeft als die wint. Ik kreeg er kracht van en werd nóg fanatieker. Ik rende overal als een stofzuiger achteraan. Tenminste, zo noemde mijn vader me: een stofzuiger. Ik moest de bal van iedereen afpakken. Ik had alleen nog niet zo goed door dat ik dat alleen bij de tegenpartij moest doen. Maar dat zou ik later nog wel leren zei mijn vader. Ik moest er nu plezier in hebben. Dat had ik.

Nog geen jaartje bij EVV gespeeld, kreeg ik te horen dat we gingen verhuizen. Duivendrecht, nog nooit van gehoord. Pa had een hogere functie gekregen in zijn baan en moest zodoende verhuizen naar Duivendrecht. Hij vertelde me dat ik afscheid moest nemen van mijn vriendjes. Ook van alle jongens op de voetbalclub. ‘Ik wil blijven!’ herhaalde ik telkens. Ik wilde niet weg. Toch moest het. Met tranen in mijn ogen had ik afscheid genomen. Ik had gehoord dat ik ze bijna niet meer zou zien. ‘Voetballen ze in Duivendrecht ook?’, vroeg ik in de auto richting ons nieuwe huis. Ik zeurde mijn vader de oren van zijn hoofd. Ik hoopte het wel, want wat was voetbal toch leuk!

Nog geen paar maanden woonden we in Duivendrecht. Ik had het al meegekregen dat Ajax op een steenworp afstand voetbalde. In de loop der jaren ging ik steeds vaker naar Ajax. Daar zaten nóg meer mensen in een nóg groter stadion. Hoe kon zo’n ding blijven staan!? Ik werd verliefd op Ajax, Ajax betekende steeds meer voor mij. Ik wilde er later zelf voetballen. Dan moest ik heel hard trainen, zei mijn vader telkens. Dat deed ik. Want Ajax was mijn doel. Ik was er heilig van overtuigd dat ik er later terecht kwam.

Dromen zijn bedrog, ik heb uiteindelijk geen minuut voor Ajax gespeeld. Toch houd ik nog steeds van Ajax. Maar ook nog van iets anders: Fortuna Sittard. De club waar ik heb geleerd wat voetbal was. Soms vragen ze mij hoe ik van Fortuna kan houden. Een kille club bijna helemaal in het zuiden. Ik had geen zin om daar antwoord op te geven. Hebben die andere jongens dan nooit dat ene gevoel? Blijkbaar noemen ze dat gevoel clubliefde. Ik heb dat wel, liefde voor Fortuna.