Rijzende ster strijkt neer in Rotterdam
Klats! Met een smak smijt wiskundeleraar Morimoto een wit vel papier voor mijn neus. Verdomme, alweer een onvoldoende voor dat rot vak. Mijn handen verfrommelen het witte vel papier tot een prop, een prop, niks meer en niks minder. Met een bekeken worp belandt het propje in de prullenbak. Daar loop ik dan, met mijn handen in mijn zakken geef ik nog een laatste valse blik naar Morimoto en strompel de deur uit. Bij het dichtslaan van de deur wordt ik wakker. Gelukkig, het was maar een nachtmerrie!
Mijn leven is nu compleet anders, met het angstzweet nog op mijn voorhoofd stap ik uit mijn bed. Terwijl ik slaapdronken probeer om de ijskast te bereiken, om vervolgens een ijskoud glaasje melk eigen te maken blijf ik stilstaan voor het raam. Het is doodstil, voorzichtig schuif ik de gordijnen opzij en kijk naar buiten. Wat is het toch een prachtige stad, volkomen anders dan mijn geboortestad Okazaki. Het Manhattan aan de Maas wordt het ook wel genoemd, prachtig. De miljoenen lichtjes aan de overkant geven een imposant gevoel dat nog eens benadrukt wordt door de passerende scheepvaart. Eenmaal nippend aan mijn melk besef ik mijzelf donders goed dat morgen de grote dag is, morgen moet ik mijzelf bewijzen!
Die ochtend maakt een wekker abrupt het einde aan mijn slaap. Ik veer uit bed en toucheer de wekker zodanig dat deze meteen ophoud met het produceren van een ontzettend irritant geluid. De sporen van de melk in het glas van gisteravond zijn nog duidelijk zichtbaar en ook het pak koekjes is in een niet al te beste conditie. Vlug spring ik uit bed en loop richting de badkamer om mij vervolgens klaar te maken voor mijn allereerste training op de Nederlandse velden.
Terwijl ik over straat loop en de wind zachtjes door mijn zwarte haar heen suist, valt mij op dat de mensen hier behoorlijk somber zijn. Nederlanders zijn gierige krentenkakkers, is mij ooit verteld. Maar dat ik het zo letterlijk moest nemen was mij tot nu toe nog niet duidelijk geworden. Met een glimlach op mijn gezicht vervolg ik mijn avontuur richting het zogeheten trainingscomplex ‘Varkenoord.’
Terwijl mijn noppen haast verdrinken in de drassige modder komt er een kleine gezette, in trainingspak gestoken man naar mij toegelopen. In een haast onverstaanbare combinatie van Nederlands, Engels en een heleboel handgebaren maakt hij mij duidelijk dat ik mij bij de groep moet aansluiten. Op een comfortabel drafje loop ik naar de groep toe, als er eenmaal kennis is gemaakt begint de training.
Het was in het begin erg onwennig. Maar na een klein halfuur voetballen draafde ik als een speer langs de linkerflank. Mijn Belgische tegenstander zag alleen maar mijn hakken als ik weer eens besloot om een sprintje te trekken en vervolgens een loepzuivere voorzet gaf. Op het moment dat de spits de bal er in wilt koppen blaast de kleine gezette man op zijn trainersfluitje. Met rood aangelopen gezichten strompelen we richting de trainer. Terwijl het stoom van onze gezichten in een onheilspellende deken om ons een hangt en de zweetdruppels zich in sierlijke bochten naar beneden manoeuvreren krijgen we te horen dat het laatste onderdeel van vandaag bestaat uit een partijtje.
Wederom is mijn Belgische tegenstander zo gezien en nu storm ik op de twee verdedigers af. Terwijl de bal braaf aan mijn voet blijft plakken focus ik me op de twee fysiek sterkere verdedigers die als enige doel hebben om mij het scoren te beletten. Op het moment dat ze willen toeslaan gooi ik er drie dubbele scharen uit en passeer ze beide op een manier die menig voetballiefhebber het water in de mond zou bezorgen. Het enige dat mij nu nog rest is de bal loepzuiver langs de doelman, die mijn vader zou kunnen zijn, schieten. Op het moment dat hij besluit om uit zijn doel te stormen lob ik de bal zo subtiel over hem heen dat hij genageld aan de grond staat. De stilte wordt verbroken door het luide gejuich van de kleine, gezette trainer.
Na afloop van de training sprint de kleine, gezette trainer naar mij toe. Met een glimlach op zijn gezicht slaat hij zijn kleine, gezette arm om mij heen. Terwijl de geur van aangekoekt zweet mijn neusgaten vult, maakt de trainer wederom in die onverstaanbare talencombinatie duidelijk dat ik volgende week in de wedstrijdselectie zit. ‘’Gefeliciteerd Ryo,” zegt hij.Gelukkig verlaat zijn oksel snel genoeg mijn gezicht en als een kind zo blij huppelt de trainer richting de kantine. Nadat een frisse wind mijn neusgaten weer heeft gereinigd dringt het pas tot mij door wat de trainer net zei, ik zit in de wedstrijdselectie! Terwijl mijn mondhoeken zodanig krullen dat er een ware glimlach te zien is, strompel ook ik naar de kantine.
Ryo Miyaichi is de reden dat Feyenoord weer lacht. Een Japanner. Als je kijkt in de lange geschiedenis van de Rotterdammers is het niet opmerkelijk dat juist deze vriendelijke buitenlandse verschijning de reddende engel is. Neem nou Joszef Kiprich, ook een opmerkelijke verschijning . Ook al zat deze voetballer op de bank, ook al miste hij de mooiste en grootste kansen, soms stond hij zelfs minutenlang met de handen in de zij. Het was een held, uiteraard door zijn doelpunten. Maar ik durf te wedden dat zijn uitstraling de doorslag heeft gegeven. Elke zondag weer, een bijna religieus ritueel, stonden de fans zijn naam te scanderen, prachtig. Rotterdam heeft een zwak voor dit soort voetballers, het is mooi om te zien. Die stoere mannen uit het legioen, worden volledig emotioneel als ze een doodnormale Japanner drie scharen eruit zien gooien tegen Heracles Almelo. Ik kijk het allemaal met een glimlach aan, geen woorden maar daden.