‘Natuurlijk zijn Ajax, Feyenoord en PSV interessant’
AKHISAR - Ömer Bayram speelt al jarenlang in de subtop van Turkije. Het jeugdproduct van NAC Breda voetbalt sinds zijn vertrek uit Nederland bijna iedere wedstrijd: eerst voor Kayserispor en tegenwoordig voor Akhisarspor. Degradatie, het jaar daarop kampioen, gelinkt worden aan de Turkse top, uit de selectie worden gezet… Bayram heeft het allemaal meegemaakt in Turkije, maar uitkomen voor de nationale ploeg is er nog niet van gekomen. Zodoende houdt de linksback het Nederlands elftal in het achterhoofd: “Ik denk dat ik het niveau van Oranje zeker aankan, honderd procent.”
Door Tim Siekman
Bayram geniet van het leven in Turkije, maar zegt zijn tijd bij NAC nooit te vergeten. Via VV PCP en VV Baronie kwam de toenmalige linksbuiten in 2005 in de jeugdopleiding van de Parel van het Zuiden terecht. Op 30 januari 2010 debuteerde de geboren Bredanaar onder Robert Maaskant tegen VVV-Venlo (2-0 winst) en 42 wedstrijden en tweeënhalf seizoen later maakte hij de stap naar Turkije.
Bij Kayserispor werd Bayram omgetoverd tot linksback en die rol vervult hij sinds de zomer van 2016 ook bij Akhisarspor. De huidige nummer negen van de Süper Lig wil dit seizoen Europees voetbal halen en dus bij de eerste vier eindigen, maar dat is na afgelopen zondag een moeilijkere missie geworden na de thuisnederlaag tegen Alanyaspor (0-4), waarin Bayram wederom negentig minuten speelde. In gesprek met Voetbalzone geeft de 26-jarige linkervleugelverdediger aan dat hij, net als zijn werkgever, smacht naar het acteren op het Europese podium.
Jullie doen redelijk goed mee bovenin. Is de top vier haalbaar?
“Ja, Europees voetbal halen is wel de doelstelling. We hebben een goed team. Onze kracht is dat we een collectief zijn in plaats van alleen maar individuen. We zijn tactisch sterk en we gaan iedere wedstrijd voor elkaar door het vuur. De andere clubs laten ook veel punten liggen, dus wie weet.”
Je contract bij NAC liep in 2012 af. Hoe kwam je bij Kayserispor terecht?
“Dat was hectisch. Ik ging in 2012 naar Kayserispor, waar Shota Arveladze trainer was. Hij wilde me graag hebben en zag me als de opvolger van Nordin Amrabat, die naar Galatasaray was vertrokken. Ik was dus gehaald als linksbuiten en ben door de woorden van Arveladze uiteindelijk ook gekomen, maar zeven weken later werd hij al ontslagen. Onder Shota speelden we het Nederlandse spelletje zoals we het kennen: vanuit balbezit voetballen, met buitenspelers… Hij vond dat ik daar perfect in paste. Maar Turkije is een heel optimistisch land. Een voorbeeld is misschien dat ik toen ook in een linksback werd getransformeerd. Onze linksachter raakte geblesseerd en ik moest daar gaan spelen. In de eerste wedstrijd deed ik het meteen goed en daarna was het steeds meer ervaring opdoen.”
Waarom koos je voor Kayserispor?
“Het was een subtopper die altijd bij de top zes zat. Het complete plaatje klopte. Dus vanwege mijn afkomst, maar ook omdat ze jonge spelers de kans gaven. En ook het financiële plaatje natuurlijk, daar draai ik niet omheen. Het bedrag dat je opeens voorgeschoteld krijgt, is shockerend. Het viervoudige dan wat ik verdiende? Nee, wel tien keer meer. Ik had bij NAC een koelkastcontract, zoals ze dat noemen. Ik speelde jeugdinterlands bij Turkije en NAC was destijds een beetje een zinkend schip. Ik kon wel vier jaar bijtekenen, maar een vertrek was het overwegen waard, zeker ook omdat ik uit een gezin kom die het niet breed had. Het hele plaatje van Kayserispor klopte en zo kon ik zowel voor mijzelf als voor mijn ouders zorgen.”
Wordt voetbal in Turkije op een andere manier gespeeld dan in Nederland?
“Het is compleet anders. Het is veel fysieker en in Turkije is balbezit geen prioriteit. Ook het voetbal in Turkije is opportunistisch, waarbij vaak de lange bal wordt gehanteerd. Je hebt hier ook topspelers rondlopen met grote carrières en die heb je niet of nauwelijks in Nederland.”
Wordt het voetbal ook anders beleefd in Turkije?
“Jazeker. Ik speelde met Kayserispor een keer thuis tegen Galatasaray (27 oktober 2013, 2-4, red.) en toen gaf ik twee assists. Daarna was er een hele mediahype rond mij, toen ging mijn naam opeens rond in voetballand. De technisch directeur was echter heel duidelijk en vertelde dat ik rustig aan moest doen. Hij zei: ‘ik wil je niet verkopen’. Ik was het er niet mee eens, alle ogen waren toen op mij gericht. Ten opzichte van Nederland is dat wel anders. Zoals ik al zei, het is veel opportunistischer. Trainer wordt ontslagen, de ene keer sta je basis en de andere keer wissel… Ik weet niet of dat normaal is in de voetballerij, ik ken alleen de situaties in Turkije en Nederland. Maar dat soort dingen zie je hier vaker.”
Je hebt al veel beleefd tijdens je periode in Turkije. Wat blijft je het meest bij?
“Degraderen brengt wel heel veel met je mee, dat raakt je, zowel in je publieke functie als privé. Het seizoen daarvoor waren we vijfde geworden en dat je daarna degradeert… Dat deed pijn. Maar dat je direct daarna weer kampioen wordt en promoveert, dat blijft je ook bij.”
Je speelde bijna alles bij Kayserispor, maar na vier jaar verliet je de club. Waarom?
“Ik zat in mijn laatste jaar van mijn contract en een Turkse topclub meldde zich. Ik werd toen, samen met mijn ex-zaakwaarnemer, aan het lijntje gehouden. Ik heb ook zelf contact gehad met de club en alles was al rond. Maar op het laatste moment waren er allerlei wijzigingen doorgevoerd. Het was een deal met Trabzonspor (met destijds Arveladze als trainer, red.) met een afkoopsom van tweeënhalf miljoen euro, maar opeens vroegen ze vijf miljoen. Dat is ook het opportunisme waar ik over sprak. Daarna waren er nog drie of vier interessante opties, maar ik heb vriendelijk bedankt. Ik had mijn contract niet verlengd en dat heeft de relatie met Kayserispor flink beschadigd. Ik werd ook de selectie uitgezet, dat hoort er helaas bij in Turkije.”
Bayram mag zich al jarenlang tot de beste linksbacks van Turkije rekenen, maar hij is zijn periode bij NAC, destijds nog linksbuiten, niet vergeten. Zeven jaar spendeerde hij bij de profclub van zijn geboortestad en op het laatst streed Bayram voor een basisplek in het eerste onder trainer John Karelse. Het jeugdexponent had met stevige concurrentie te maken bij de Eredivisionist, maar wist zich uiteindelijk te manifesteren als een waardevolle kracht.
Denk je nog vaak terug aan je tijd bij NAC?
“Ja, het is onmogelijk om er niet aan te denken. Je debuut, de eerste goal, de eerste keer dat je basisspeler bent… Dat blijft je allemaal bij. Ik heb geen slechte herinneringen aan mijn periode bij NAC overgehouden. Ik was ongeveer zeventien jaar toen ik regelmatig bij het eerste ging spelen. Eigenlijk was ik nog maar een B-speler, ik heb de A1 half overgeslagen. Als jeugdspeler krijg je kansen en is alles goed geregeld in Nederland, dat is toch wel even anders dan in Turkije. Hier worden jeugdspelers meer aan hun lot overgelaten. Maar bij NAC moest je ook knokken voor je plekje. Er speelden allemaal gevestigde namen: Anthony Lurling, Matthew Amoah, Leonardo, Jelle ten Rouwelaar… Als jonge jongen was het bijna onmogelijk om je plek te verdienen.”
Toch is dat je gelukt…
“Ja, die jongens hielpen je erbij, maar waren ook hard. Ali Boussaboun ook. Hij was een mentor voor mij, zo noemde hij zichzelf ook. Hij was een soort oudere broer. Ik weet nog steeds dat hij bij de uitwedstrijd tegen NEC (16 september 2011, 1-2, red.) ervoor zorgde dat ik linksbuiten kwam te staan. Volgens mij was Lurling geblesseerd geraakt en Boussaboun zou zijn plekje overnemen. Die week trainde ik heel hard en dat zag hij. Toen besloot hij om twee dagen voor de wedstrijd een blessure te faken, zodat ik ging spelen. Ik maakte ook nog de winnende 1-2. Dat blijft je altijd bij. Hij heeft een speciaal plekje in mijn hart.”
En wat leerde je van ze?
“Veel. Zoals ik al zei, het zijn gevestigde namen. Er was bijvoorbeeld een incident met Ten Rouwelaar op de training. Ik kapte hem uit en kreeg daarna veel tijd om af te maken. Ik dribbelde wat met de bal en opeens kreeg ik twee benen van achteren! Hij sprong gewoon op me, echt bizar. Dat was zijn bedoeling. Hij wilde laten zien dat ik geen trucjes moest gaan uithalen of leuk moest doen, maar gewoon die bal erin moest knallen. Mijn tijd bij NAC was een leerschool, ik werd serieuzer. Het heeft me gevormd tot de voetballer die ik nu ben. Later, als je een gevestigde naam bent, kan je meer trucjes uithalen. Dan heb je meer krediet.”
Bayram heeft het naar zijn zin bij Akhisarspor, waar hij steevast de eerste keus is van trainer Okan Buruk. Toch knaagt er iets bij de verdediger: hij mag zich (nog) geen A-international noemen. Bayram heeft zowel bij Turkije als Nederland een speciaal gevoel. Niet alleen heeft hij in beide landen op het hoogste niveau gevoetbald, hij kan in de toekomst ook voor één van de twee nationale ploegen uitkomen. Bayram speelde veel jeugdinterlands namens Turkije, maar een A-interland laat nog op zich wachten.
Wanneer kan je je eerste interland bijschrijven?
“Tja, qua linksbacks hoor ik bij de top van Turkije. Er zijn weinig Turkse jongens die op die positie met mij mee kunnen. Ik heb dit seizoen nog geen minuut gemist. Dan vraag je jezelf wel af: waar ligt het aan? Je krijgt vanzelf een kans als ze niet om je heen kunnen, denk ik dan. Ik voetbal goed en krijg complimenten. Ook van Mario Been en Dick Advocaat, toen ik tegen Fenerbahçe speelde. Ze zeiden dat ik een goede wedstrijd had gespeeld en dat ik zo door moest gaan. Ik sluit uitkomen voor Nederland ook zeker niet uit. Tuurlijk denk ik aan Oranje. Maar ook daar heb ik het gevoel: zien ze mij wel? Het maakt met niet zoveel uit voor welk land ik uitkom, ik wil gewoon graag namens mijn land spelen.”
Advocaat is momenteel bondscoach en hij kent jou. Waarom niet de stoute schoenen aantrekken en hem benaderen?
“Zo zit ik niet in elkaar, dat zit niet in mijn karakter. Ik ga niet zelf aankloppen. Het moet op je pad komen. Ik ben nog niet voor Turkije en Nederland uitgekomen, dat zeg ik met pijn in mijn hart. Ikzelf twijfel niet over mijn kwaliteiten. Maar het is niet zo dat ik niet zonder kan. Ik ben allang blij dat ik elke week uitblink. Over mijn prestaties heb ik niets te klagen. Ik denk dat ik het niveau van Oranje zeker aankan, honderd procent. Ik heb het aanvallende Nederlandse spelletje onder de knie, maar heb ook de winnaarsmentaliteit en het bikkelwerk dat ik hier heb opgedaan. Het is een goede mix. Je vindt van jezelf dat je het verdient, maar het moet nog wel gebeuren.”
Wat wil je op clubniveau nog bereiken?
“Ik wil graag weer terug naar ‘Europa’ en in de top belanden. Er spelen veel opkomende backs bij de topclubs, dus ik zie mezelf daar ook wel spelen. Het is wat dat betreft pech hebben dat ik in Turkije speel. Er wordt hier in Turkije zelf veel gespeculeerd en ik werd veel gelinkt aan andere clubs. Maar het kwam er niet van. Je hebt hier het gevoel dat er in het buitenland minder wordt gekeken naar de Turkse competitie, het staat minder in de spotlights. Er zijn heel weinig Turkse spelers die een transfer naar de top van Europa hebben gemaakt, ze zijn op één hand te tellen. Als ik jou vraag om er een paar op te noemen, dan kom je waarschijnlijk niet verder dan Arda Turan. Ik hoop in ieder geval dat het er nog van komt.”
Is de Nederlandse top nog een optie? In het verleden werd je ook gelinkt aan Ajax.
“Tuurlijk. Ik heb daar toen nauwelijks iets van meegekregen, had ook geen contact met de club. Maar natuurlijk zijn Ajax, Feyenoord en PSV interessant. Ik wil nog wel een leuke, grote naam op mijn cv hebben staan en de Nederlandse topclubs hebben in de wereld nog wel een grote naam. Ik schrijf dat zeker niet af. Ik denk ook dat ik het aankan. Mijn manier van spelen kan juist opvallen in Nederland. Ik heb het Nederlandse voetbal in me, maar ook het fysieke. Ik speel nu bij een relatief kleine, gerespecteerde club en als ik nu al dit rendement haal… Moet je nagaan wat ik kan als mijn team altijd op de helft van de tegenstander zou spelen en veel balbezit zou hebben. Dan denk ik: 1 + 1 = 2. Ik ben 26 jaar, dit is mijn tweede seizoen bij Akhisarspor. Dit is een nette club met nette mensen, een transfer zit er altijd in.”