Na regen komt zonneschijn
Het was ontzettend vroeg in de ochtend toen mijn irritante wekker begon met loeien. Ik stond op met rooddoorlopen ogen en toucheerde de wekker uit irritatie zodanig hard dat deze met een smak tegen de witte muur vloog. Die avond had ik nauwelijks geslapen, omdat mijn ouders weer eens een conflict hadden gehad over een woord dat ik toentertijd nauwelijks kon uitspreken. Slaapdronken en nog steeds lichtelijk geïrriteerd slofte ik naar de kalender om vervolgens de dag van gisteren af te scheuren. De tweede woensdag van augustus, het zou een weergaloze dag worden waarin zon en warmte de overhand zouden hebben.
Het was die dag een van de weinige prachtige dagen die we zouden krijgen die zomer. Uitgerekend op die dag, toen heel Nederland zandkastelen aan het bouwen was op het strand, kreeg ik van mijn ouders te horen wat er gisteren loos was. Papa knielde neer, legde zijn hand ietwat ongemakkelijk op mijn schouder, en sprak met zijn harde, schorre stem: "We vertrekken binnenkort, zoon."
Het land van bestemming luidde onder de naam Oeganda. Mijn moeder was het er niet mee eens geweest, ze wilde dat ik zou opgroeien in de Nederlandse cultuur en dat ik hier het onderwijs zou volgen. Ze had gezien dat ik door het plotselinge vertrek erg aangeslagen was en probeerde mij enigszins te troosten door informatie en afbeeldingen te vergaren over Oeganda. Het scheen te helpen, want even later lag mijn moeder in een deuk omdat ik mij als klein jochie afvroeg waarom al die kinderen op de foto bruin waren en op blote voeten rondliepen. De gegronde reden voor ons vertrek was dat mijn vader en moeder, beiden afgestudeerd in geneeskunde, werk konden vinden in het relatief arme Afrikaanse land. De gedachte dat ik nooit meer een wedstrijd van Ajax, Sparta, Feyenoord of PSV met mijn vrienden zou kunnen aanschouwen deed mij pijn. Het hardst heb ik gehuild toen ik een poster van mijn favoriete club ADO Den Haag kreeg van de toenmalige leraar Ger van Montfort.
Deze herinneringen aan mijn jeugd voordat ik vertrok schoten vliegensvlug door mijn hoofd terwijl ik terug naar school liep met mijn twee beste vrienden Otuy en John. Het leven van John junior was voor Afrikaanse begrippen zeer prettig. Alhoewel zijn moeder op zeer tragische wijze het leven had moeten verlaten, verdiende zijn vader goed geld en daardoor woonden zij in het welvarende dorp vlakbij school, tevens het dorp waar ik en mijn ouders vertoefden. Otuy woonde daarentegen in een arm dorp dat een paar kilometer verder lag. Thuis was het voor hem niet altijd even makkelijk, er was geen elektriciteit, geen drinkwater en bovendien was het zeer slecht geïsoleerd. Daarom kwam Otuy, meestal gekleed in schooluniform, vaak met ons mee. Hij was een getalenteerd voetballertje en zou ons die avond meenemen naar de dorpsclub, om mee te mogen voetballen tijdens de eerste training.
We moesten het die training doen met twee oude, versleten ballen. John en ik waren de enige twee met sportschoenen, alhoewel ze aardig vertrapt waren. De rest speelde op hun blote voeten die er haast net zo zorgwekkend uitzagen als onze sportschoenen. Blaren, schaafwonden en eelt waren duidelijk zichtbaar op de voeten van die arme jongens. Er werd wat rondgetikt op een soort van veld, want het was niet meer dan een ondergrond van zand en gravel, waar af en toe een klein geel grassprietje bovenuit stak. Twee witgeschilderde stokken maakte het plaatje compleet en dienden als doelpalen.
Meneer Idi Male was onze trainer. Hij was een zeer bekend persoon in omstreken. Hij was namelijk dorpshoofd van beide dorpen en hield contact met de burgemeester van Kampala, de hoofdstad van Oeganda, wanneer hij een talent had ontdekt.
Het was niet verwonderlijk dat ik de beste voetballer van het stel was, met name op tactisch en technisch gebied. De periode dat ik nog in Nederland woonde voetbalde ik na school vaak met vriendjes op een grasveld dat voor ons huis gelegen was. De kwaliteiten van mijn vrienden uit Oeganda daarentegen waren vooral berust op hun loopvermogen en hun conditie, die waren werkelijk fenomenaal. Ik stond na een halfuur in de snikhete zon te puffen terwijl die straatarme jongens met een grote glimlach nog achter de bal aan het sprinten waren. Ik ben dat het meest gaan waarderen, de vreugde en de passie van mijn Afrikaanse vrienden. Dit was in zeer groot contrast met het Nederlandse jeugdvoetbal waar toch vooral wordt gepresteerd om uiteindelijk centen te verdienen met deze prachtige sport. De emotie, de inzet en de blijdschap zijn voor die Otuy, John en al die andere Afrikaanse voetballers van een veel groter belang. Wanneer ze aan het voetballen zijn denken ze niet aan de ellende in hun vaderland, en dat heeft mij in die periode vreselijk ontroerd. Het heeft mij veranderd als persoon en als voetballer. Waar ik eerst de ietwat arrogante, goede voetballer was die zijn kop liet hangen als het niet lekker liep, daar ben ik nu de voetballer die elke wedstrijd honderd procent inzet toont en me negentig minuten lang kapot werk voor mijn teamgenoten.
Nu, vier jaar later, bekijk ik in Nederland een wedstrijd op internet van het Oegandees voetbalelftal. Bondscoach Bobby Williamson heeft er een goed collectief van gesmeed en mede dankzij de immens populaire bondscoach staan The Cranes, nu op een 77e positie op de wereldranglijst. Ik ben in een opperbeste stemming, maar deze zal snel vergaan wanneer mijn moeder drie keer op de deur klopt. Ze sloft naar binnen en gaat aan de rand van mijn bed zitten. Ik kijk haar verontwaardigd aan zodra ze haar hand op mijn knie legt en zachtjes begint te snikken. Ze had zojuist bericht gekregen uit Oeganda dat drie jongens van de plaatselijke dorpsclub waren overleden bij een heftige storm. Ik schoot vol. Warme, dikke tranen stroomden over mijn wangen. Ik keek mijn moeder aan en wilde meteen weten wie de jongens in kwestie waren. Ze keek me weer met diezelfde blik aan en op dat moment wist ik genoeg. Ze snotterde en stamelde in een onverstaanbaar gebrabbel: 'Otuy, Mikel en John'.
Bedankt mijn vrienden, Ik hou van jullie.