‘Ik wilde profvoetballer worden, maar ik kon er he-le-maal niets van’
Iwan Redan speelde in het eerste decennium van deze eeuw ruim honderd duels in de Eredivisie en kwam als centrumspits uit voor onder meer RKC Waalwijk, Roda JC en Willem II. Later speelde hij kortstondig in Wales, tekende hij een contract op Cyprus en trainde in zijn nadagen onder Louis van Gaal. Tegenwoordig heeft Redan als personal trainer zijn eigen fitnessschool Beyond Yourself waar hij onder meer Eljero Elia, Lerin Duarte en Derrick Luckassen onder zijn hoede nam. Voetbalzone was op bezoek in zijn Rotterdamse gym en sprak Iwan uitgebreid over zijn carrière en de staat van het hedendaagse voetbal. Vandaag deel één van het drieluik over de start van zijn profcarrière.
Door Justus Dingemanse
Iwan, laten we bij het begin beginnen. Wanneer raakte je verliefd op het spelletje?
“Als klein jochie zat ik op karate omdat mijn ouders dat graag wilden, maar het duurde niet lang voordat ik voetbal ontdekte, mede doordat een vriendje bij Sparta speelde. Al snel vond ik voetbal veel leuker en op een gegeven moment wilde ik niets anders meer dan tegen een bal trappen. Het enige probleem was: ik kon er he-le-maal niets van! Ik kon rennen en hard schieten, maar dat was het dan ook wel. Tot mijn elfde speelde ik ook niet bij een club, maar alleen op pleintjes en iedereen riep altijd: ‘Jij kan echt niet voetballen!’. Ik was ook echt een buitenbeentje en een verlegen en introvert mannetje. Wel verkondigde ik aan iedereen die het horen wilde dat ik prof zou worden. Tot hilariteit van al die jochies natuurlijk.”
Waar kwam die overtuiging vandaan?
“Ik had er gewoon zo’n grote liefde voor en met passie kun je alles leren. Iedere dag ging ik buitenspelen en urenlang oefenen. Ik had misschien niet direct talent voor het spelletje, maar mijn talent was mijn mentaliteit en het geloof in mijzelf. Op de pleintjes waar ik speelde, kwamen de beste voetballers uit de buurt zoals Ellery Cairo, Chris Salazar en Nixon Dias. Ik keek mijn ogen uit en probeerde mee te doen als ik de kans kreeg. Techniek had ik niet en een mannetje uitspelen kon ik niet, dus ik heb zomers lang geoefend op scharen en balaannames. Bij mijn eerste schaar lag heel het pleintje op de grond van het lachen. Het was een behoorlijke botte schaar en iedereen riep: ‘Het ziet er niet uit!', maar die bal ging er wel in. Door hard werken, probeerde ik zover mogelijk te komen.”
Wat was je eerste amateurclub?
“Bij AVS Germinal begon ik en daarna ging ik over naar Neptunus. Ik speelde als spits en pikte altijd wel mijn doelpuntjes mee. In de C1 speelden we een oefenduel tegen de C2 van Sparta. Ik zweette peentjes; voor het eerst tegen een BVO. Een paar jongens uit dat team kende ik van de pleintjes. Ons eigen elftal was een mengelmoesje van Marokkanen, Turken, Kaapverdiërs en Suri’s die veel op straat voetbalden. We wonnen de wedstrijd met 4-0 en ik scoorde ze alle vier. Na het duel vroeg ik: ‘Hoe kom je bij Sparta?’ De jongens vertelden dat ze gescout waren door een zekere Luuk Balkestein en ze wezen naar een man die aan de horizon verdween. Ik sprintte voor mijn leven achter hem aan en vroeg bedremmeld: ‘Meneer, meneer, hoe word je gescout door Sparta?’ Hij zei alleen: ‘Daar hoef jij je geen zorgen over te maken’ en liep weg.”
En niet veel later kreeg je een uitnodiging?
“Exact. Ik mocht aansluiten bij de C1 in een team met Rahamat 'Riga' Mustapha, Sükru Mihci en Sebastiaan Stremme. Allemaal talentvolle spelers en we draaiden bovenin mee met Feyenoord. We wisten het Ajax ook altijd lastig te maken waar jongens als Jurgen Seedorf, Kevin Bobson en Mitchell Piqué speelden. Bij Sparta leerde ik constanter presteren en voor mezelf opkomen. Mijn snelheid en harde schot bleven mijn wapen, maar mijn mentaliteit bleef de doorslag geven. Scoren gaf me echt een kick. Een doelpunt maken was alles voor me. Ook later in de stadions met de ontlading bij fans. Ik was gretig en een enorm slechte verliezer. Ik ben echt een winnaar; ik speel vals, trek en duw zolang ik maar win.”
Nog voor je 18e verjaardag kwam je bij Vitesse terecht. Hoe ging dat?
“Mijn trainer Mike Snoei vertrok met een hoop gedoe naar Arnhem in het seizoen dat ik zowel topscorer in de B1 en A1 werd bij Sparta. In zijn kielzog konden Riga Mustapha en ik mee. Mijn vader was echter een ouderwetse Surinamer en wilde dat ik eerst mijn Havodiploma zou halen. Die zomer heb ik alles op alles gezet dat voor elkaar te krijgen. De overgang was wel even een dingetje. Als jonge jongen moest ik de grote stad uit, maar ik had maar een doel: prof worden. Op Papendal woonde ik in een klein hokkie met Michael Samuel. Drie jongens uit Kameroen woonden ook op het complex: Kallé Sonné, Émile Mbamba en Job Komol. Ik speelde in een team met jongens als Ruud Knol, Bas Wijnen en Theo Janssen. In het weekend was ik een dagje thuis en doordeweeks moest ik alles geven: anders zou alles voor niets zijn.”
Wat waren spelers waar je tegenop keek?
“Bij Vitesse speelden toen Nikos Machlas, Pierre van Hooijdonk en Dejan Curovic in het eerste. Iedere dag ging ik naar ze kijken om van ze te leren. Het broertje van Carlos Fortes was mijn beste vriend, dus we konden hem en Orlando Trustfull ook regelmatig dingen vragen. Dat was voor mij een enorme boost. Ik was leergierig en ik wilde alles van ze weten. Die voorbeelden waren voor mij belangrijk en ik probeerde hun arbeid te kopieëren om te komen waar zij waren. Naast die jongens is Patrick Kluivert altijd mijn grote idool geweest; dat heb ik nooit onder stoelen of banken gestoken. Doordat we later dezelfde manager hadden, leerde ik hem kennen en gingen we wel eens samen stappen in Amsterdam. Dan zei hij bij de Palladium tegen de portier dat ik zijn broertje was; dan voelde ik me zó bijzonder.”
Ondanks alle arbeid maakte je nooit je debuut in Arnhem...
“Nope, ik werd in de winter verhuurd aan RBC Roosendaal waar ik onder Robert Maaskant mijn debuut maakte in de Eerste Divisie. In de nacompetitie maakte ik wat doelpunten en dwongen we promotie af. Vervolgens haalde Marcel Brands mij in de zomer naar RKC Waalwijk. Ik had meteen een heel warm en familiair gevoel bij die club. Ik kwam onder Martin Jol te spelen in een team vol routiniers als Zeljko Petrovic. Michael Lamey, Joey Gudjonssen en ik waren de enige jonkies. We moesten fysiek piekfijn in orde zijn en kregen constant allerlei fysieke testen. Als we niet op tijd binnenkwamen, kwamen we niet aan de bak. Bij boslopen en conditietrainingen moesten we als jongelingen sowieso voorop lopen ander konden we wel inpakken. De eerste zes maanden stond ik stijf van spanning, wilde te graag en raakte geen pepernoot.”
Als wat voor soort mannen leerde je Brands en Jol kennen?
“Marcel Brands heb ik vanaf het eerste moment zowel van de buiten- als binnenkant een zeer stijlvol persoon gevonden. Altijd correct, behulpzaam en nooit negatief over anderen. Als oud-voetballer kon hij zich goed inleven in spelers en bleef rustig als het even minder ging. Dan zei hij: ‘Komt goed, rustig aan; je hebt de kwaliteiten anders was je hier niet’. Daarnaast straalde hij rust en autoriteit uit en was hij zakelijk ook een baas. Jol had natuurlijk die norse uitstraling, dus je was wel voorzichtig. Daar dwong hij respect mee af, maar hij was op voetbalgebied altijd correct. Pas later zag ik dat hij ook heel relaxt kon zijn en plezier opwekte bij veel spelers; met spelletjes en weddenschappen op de training. Hij werd voor mij een soort voetbalvader en heeft me veel geleerd.”
Zoals wat?
“Nou, ik was in die tijd wat te soft en ongeduldig. Jol noemde mij altijd een teddybeer: een groot lichaam, maar veel te lief. Als voetballer wil je spelen, maar met zijn opmerkingen hield hij me regelmatig een spiegel voor en liet me zien wat er nodig was om in zijn team te mogen spelen. Op de training wees hij bijvoorbeeld naar David Nascimento en Peter van den Berg en zei dan: ‘Pas als je je tegen deze twee staande houdt, kan ik je opstellen!’ Daardoor ging ik reflecteren en dacht ik: ben ik ready? Als ik nu de kans krijg, pak ik hem dan? Of zeg ik dat alleen omdat ik wil spelen? Niet wijzen met vingers, maar aan jezelf werken. Dat is me altijd bij gebleven. Uiteindelijk knokte ik me gaandeweg het seizoen in het elftal en stond ik in een tweespitsensysteem met Rick Hoogendorp voorin. In dat eerste seizoen behaalden we de zevende plek op doelsaldo met even veel punten als de nummer vier.”
Deel twee van het interview met Iwan Redan verschijnt op dinsdag 31 juli.