Hoe het saaiste WK ooit de positie van keepers voor altijd veranderde
Van totaalvoetbal tot anti-voetbal en alles daartussenin. Het binnenslepen van de begeerde drie punten komt al sinds mensenheugenis in allerlei vormen en maten. In de rubriek Stijlfiguren gaat Voetbalzone langs de velden van weleer om fabelachtige formaties en bijzondere spelersrollen onder de loep te nemen. In deze editie: de sweeper-keeper, de libero met handschoenen aan die ten tonele verscheen na het beruchte WK van 1990.
Door Kevin van Buuren
Het Champions League-duel tussen Internazionale en Schalke op 5 april 2011 is slechts twintig seconden onderweg, wanneer doelman Manuel Neuer als een volleerd spits de bal met een snoekduik wegkopt. Zojuist heeft hij, na een lange pass van de Argentijnse Esteban Cambiasso, zijn reputatie als zogenaamde sweeper-keeper opnieuw bevestigt. Echter zal deze stempel overtroffen worden door de indruk van een ander. Vanaf het moment dat Neuer kenmerkend buiten zijn strafschopgebied treedt om de bal weg te werken, volgen de ogen van Inter-middenvelder Dejan Stankovic de bal. Zonder het te laten stuiteren tilt hij zijn been zijwaarts op; zijn volley maakt perfect contact en de bal vliegt vanaf de middenlijn het doel in van een machteloze Neuer: 1-0.
Op dat moment is de 25-jarige Neuer een van de grootste keeperstalenten in het voetbal. De goal van Stankovic is een ingecalculeerd risico in de avontuurlijke speelstijl van de doelman. De vloek van zijn status als ‘heruitvinder’ van de positie. Het woord sweeper stamt af van de functie van de laatste man, de libero. Deze extra verdediger fungeert achter de laatste linie als extra vangnet, of in deze context: bezem. Ballen die toch langs de mandekkers opkomen, worden opgeveegd door de sweeper. Doelman Neuer, die regelmatig ver uit zijn doel te vinden is, neemt deze libero-rol op zich. Hij werkt ballen weg met zijn voeten of hoofd, of bemoeit zich met het positiespel van zijn ploeg. Daarmee belichaamt hij de moderne doelman: de laatste verdediger, en eerste opbouwer. Het laatste stadium van een evolutie die startte na het beruchte WK van 1990 in Italië.
Een handje vol doelpunten
Het petekind van de Hollandse School is de ‘voetballende keeper’. Zodra deze ter sprake komt benadrukken voetbalconservatieven het maar al te graag: een keeper moet ballen tegenhouden, meer niet. Het onderschat de tactische toepassing van de doelman, zoals die op het WK van 1990 en het EK van 1992. Het waren andere tijden, met andere regels. En ondanks dat men in deze jaren nog geen weet heeft van de ‘voetballende keeper’, blijkt dit de opvallendste positie tijdens deze toernooien. Niet zozeer om het voetballen, maar juist het belemmeren daarvan. Dat heeft één voorname reden: ‘de terugspeelbal’ zoals we die nu kennen, bestaat nog niet.
Na het WK 1990 krabben de schrijvers van de reglementen zichzelf eens goed achter de oren. Die editie van het wereldkampioenschap wordt hevig bekritiseerd door het overdreven resultaatvoetbal dat er tentoongesteld werd. Het gemiddelde van 2.21 goals per wedstrijd en de zestien rode kaarten symboliseren de defensieve speelstijl van vele ploegen. Daarin spelen vooral de keepers een hoofdrol. Tijdens de wedstrijd Ierland – Egypte heeft de Ierse doelman Packie Bonner de bal cumulatief bijna zes minuten vast in zijn handen. Voorsprongen worden standaard verdedigd door spelers die de bal terugspelen naar hun doelman, die het vrolijk in zijn armen sluit. Vanaf 1992 zal een nieuwe regel ingaan die aanvallend, attractief spel moet bevorderen. Maar wel ná het EK in Zweden.
Voor Denemarken blijkt de terugspeelbal-regel precies lang genoeg op zich te laten wachten. Als ultieme underdog wint Danish Dynamite het toernooi. Onder meer Frankrijk, Nederland en Duitsland worden verslagen. Een fabelachtig verhaal, dat maar beter met woorden dan beelden kan worden verteld. Daarop is namelijk te zien hoe de Deense spelers, na het verdienen van een knappe voorsprong, de bal van iedere denkbare positie terug in de handen van doelman Peter Schmeichel schieten. Zelfs vanaf het middenveld wordt de keeper aangespeeld. Doeltrappen worden kort genomen, gekaatst en ter hand genomen om tijd te rekken. De beslissing is al gemaakt, maar een zegevierende Schmeichel mag de dikke druppel zijn. Hij is met succes de laatste toepassing van een tactisch gedrocht.
De voetballende keeper
Alhoewel er veel negatieve aandacht is voor de rol van doelmannen, is er op het WK van 1990 al een sweeper-keeper aanwezig. Als een verdwaalde tijdreiziger uit de toekomst, al doet zijn weelderige haardos eraan denken dat hij uit een ver verleden komt. Tijdens de wedstrijd Kameroen – Colombia verliest de dribbelende doelman René Higuita de bal ver van zijn goal aan de legendarische Roger Milla, die makkelijk scoort. Als drager van de bijnaam el loco is het voor Higuita de gewoonste zaak van de wereld. “Ik houd van een keeper die zijn positie serieus neemt, maar ook de mensen vermaakt”, vertelt hij later. Hij is een authentieke ‘vliegende keep’ en dribbelt regelmatig met de bal aan de voet. Zelfs tot aan het middenveld. Hij speelt tegenstanders uit en zet het spel voort. Meer uit uniek enthousiasme dan tactisch vernuft, maar Higuita is het prototype van de meevoetballende keeper.
Die beschrijving van de positie wordt steeds meer een begrip na de invoering van de terugspeelbal. Keepers mogen niet zomaar de bal in de handen pakken, dus moeten net als medespelers goed zijn met hun voeten. De keeper wordt in het moderne voetbal niet langer gescout op louter zijn capaciteit om een bal tegen te houden. Hij wordt evengoed beoordeeld op zijn voetballend vermogen. Het is nogal een ontwikkeling in honderd jaar tijd. Jonathan Wilson beschrijft in zijn History of Football Tactics dat ‘doelman’ pas rond 1870 een officiële positie betreft. Pas in 1909 ging hij zich anders kleden, om zich te onderscheiden van veldspelers en vanaf 1912 mocht de keeper de bal alleen nog in zijn eigen strafschopgebied in de handen pakken. Dat laatste kwam met name door Sunderland-keeper Leigh Richmond Roose, die nogal eens tot de middenlijn opkwam met de bal in zijn handen.
Ook de sweeper-keeper deinst niet terug voor een middenlijn, maar zonder zijn handen te gebruiken. Zo is Manchester City-doelman Ederson er te vinden tijdens een wedstrijd tegen Wolverhampton Wanderers. Wanneer hij ver zijn doel uitmoet om twee verdedigende acties te verrichten, blijft hij kalmpjes op het middenveld staan. Ook zijn medespelers integreren hem. Hij verzendt drie passes en ontvangt er twee. Het is de uiterste uiting van een positie die Neuer populair heeft gemaakt bij topclubs. Een team dat veel aan de bal is, moet een keeper hebben die zich daar comfortabel bij voelt. Zelf gaf Neuer overigens de eer aan een Nederlandse, ‘voetballende keeper’. “De eerste die een nieuw perspectief op keepers wierp was Edwin van der Sar. Hij speelde veel met zijn voeten en liet de positie een nieuwe fase ingaan.”