‘Het Italiaanse Catenaccio staat symbool voor alles dat fout is aan het voetbal’
Van totaalvoetbal tot anti-voetbal en alles daartussenin. Het binnenslepen van de begeerde drie punten komt al sinds mensenheugenis in allerlei vormen en maten. In de rubriek Stijlfiguren gaat Voetbalzone langs de velden van weleer om fabelachtige formaties en bijzondere spelersrollen onder de loep te nemen. In deze editie: Catenaccio, de beruchte speelstijl die onlosmakelijk verbonden wordt met het Italiaanse voetbal, maar een minder sprookjesachtige renaissance van het voetbal is dan de volksverhalen vertellen.
Door Kevin van Buuren
Giuseppe ‘Gipo’ Viani, bondscoach van Italië tijdens de Olympische Spelen in 1960, wordt in het laarsvormige land nog wel eens als grondlegger van het Catenaccio gezien. Hij vertelde graag hoe de tactiek die verdedigen tot kunst verwierf als een openbaring tot hem kwam. Op een vroege ochtend liep de toen piekerende trainer van Serie B-club Salernitana langs een vissershaven in Salerno. Peinzend dacht hij na over hoe hij zijn zwakke defensie kon versterken, toen zijn ogen zich al dan niet bewust op de werkende vissers richtten.
Als in een visioen vernam Viani dat de vissers twee netten gebruikten. Eentje om de vissen in te vangen, en nog een om de vissen op te vangen die zich door de eerste laag wisten te wurmen. Een vangnet… dacht Viani hardop, waarna hij zijn driemansverdediging verrijkte met de klassieke ‘laatste man’: een menselijk vangnet voor ballen die zich door de eerste laag heen wisten te wurmen. Echter, om wereldwijd tot geestelijk vader van dit systeem te worden gezien, leek Viani zelf helaas achter het net te vissen.
Invloeden uit Zwitserland
Italië had het voordeel van culturele status om concepten publiekelijk bekend te maken, maar de oorspronkelijke bedenker van de laatste man werd geboren in het Oostenrijkse Wenen. Voetbaljournalist John Wilson schrijft in zijn boek Inverting the Pyramid (2010) over Karl Rappan, die als voetballer en trainer vooral furore maakte in Zwitserland. Daar werd hij in 1931 speler/coach bij Servette uit Genève. Zijn team bestond voornamelijk uit semi-profs, waardoor Rappan naar manieren zocht om niet weggespeeld te worden door professionelere tegenstanders. Het voetbal werd in deze tijd gedomineerd door het zogenaamde WM-systeem uit de jaren 20. Herbert Chapman, oud-Arsenal-manager en tevens inspiratiebron voor het Engelse kick and rush, liet zijn teams opdraven met drie verdedigers, daarvoor twee middenvelders en vijf aanvallend ingestelde spelers. Het doel van voetbal was immers om goals te maken.
Rappan voegde uit nood en zwakte een extra verdediger toe. Zijn ploeg zou ver inzakken met strikte mandekking, waarachter nog een ‘vrije verdediger’ liep om de gaten dicht te lopen. “Een team kan op twee manieren gezien worden. Elf individuen, die op pure klasse en natuurlijke kwaliteit hun tegenstanders verslaan, zoals Brazilië. Of elf (middel)matige voetballers, die allen deel uit moeten maken van een plan”, aldus Rappan. De revolutionaire coach won twee landstitels met Servette, waarna hij ook bij Grasshoppers succesvol was. Hij is nu nog altijd de bondscoach van Zwitserland met de meeste winstpartijen ooit. Zijn systeem werd beschreven als verrou: de bout, of grendel. Vrij vertaald dezelfde term als het Italiaanse woord catenaccio.
Het verfijnen van wat niet fijn is
Of Viani nu met of zonder Zwitserse invloeden bij zijn Catenaccio kwam, de tactiek werd omarmd in Italië om verder ontwikkeld te worden. Daar kwam het in handen van Nereo Rocco, vooral geroemd als coach van AC Milan. Hij zou de basis leggen voor het Catenaccio dat door schrijver John Foot werd omschreven als ‘het symbool voor alles dat slecht is aan voetbal’, in zijn boek Winning at all Costs: A scandalous history of Italian football: “Catenaccio is niet alleen een manier van spelen, maar wordt toegepast op ieder aspect van het spel. Een cynisme dat typisch Italiaans is: overtredingen maken, acteren, klagen bij de scheids, systematische ‘tactische’ overtredingen.”
Rocco’s tactiek draaide om de Italiaanse lijfspreuk: ‘prima non prenderle’ – ‘onze prioriteit is geen tegendoelpunten’, maar in combinatie met een dodelijke counter maakten zijn ploegen ook erg veel goals. Het was aanvallen met zo min mogelijk middelen, maar effectief. Daarnaast maakten hij en zijn team, zoals Foot beschreef, het de tegenstander onmogelijk. Zo zou de coach voor de wedstrijd tegen Estudiantes in 1969, voor de Wereldbeker voor clubteams geïnstrueerd hebben: “Schop alles dat beweegt; als dat de bal is, des te beter.” Tussen 1961 en 1973 won Milan met Rocco aan het roer twee landstitels, twee nationale bekers, tweemaal de Europa Cup I én II, evenals het WK voor clubteams. Dat terwijl hij tussentijds nog vier jaar lang Torino trainde. Hij wordt dan ook nog altijd beschouwd als een van de grootste trainers aller tijden.
De heerschappij van Herrera
Hoewel Rocco een harde mentaliteit hanteerde, kon het nog extremer. De geboren Argentijn Helenio Herrera claimde als speler van het Franse Puteaux al het Catenaccio te hebben ontdekt. Toen hij en zijn ploeggenoten in 1945 een 1-0 voorsprong met moeite verdedigden, vertelde de linksback zijn linkermiddenvelder om op zijn positie te gaan spelen. Herrera nam achter de laatste linie de positie van laatse man in als extra vangnet. “Zo dacht ik al als speler. We wonnen en toen ik manager werd, herinnerde ik mij dat”, zo vulde hij zijn bewering aan. Herrera was nou eenmaal speciaal. Tenminste, ook die eigenschap schreef hij zichzelf toe.
Of Herrera geboren was voor grootsheid, was niet meteen duidelijk. Zijn vader was een Spaanse migrant en vervalste zijn geboortedatum om een boete voor te late registratie van zijn zoon te ontlopen. Volgens zijn vrouw zou de Argentijn later zijn geboortecertificaat hebben gewijzigd: 1910 werd 1916. Op vierjarige leeftijd, toen zijn familie naar Marokko verhuisde, overleefde hij ternauwernood de infectieziekte difteritis. Toen hij later trainer was van Barcelona, overleefde hij een vliegtuigcrash. Genoeg om zichzelf ervan te overtuigen dat hij ergens voor uitverkoren was, bijvoorbeeld tot hervormer van het Italiaanse voetbal. “Als speler was ik een verdrietig geval. Mijn voordeel is dat grote spelers, als zij trainer worden, niet weten hoe zij anderen moeten leren wat hun zo natuurlijk afging. Daar had ik geen last van.”
Na trainersfuncties bij zijn oude club Puteaux, Stade Français 92 en Real Valladollid, won Herrera landstitels met Atletico Madrid (in 1949/50 en 1950/51 en Barcelona (1958/59 en 1959/60). Het attractieve ‘one-touch voetbal’ van Herrera’s Barça maakte indruk. Het was dan ook enigszins verrassend toen Herrera in 1960 bij Internazionale neerstreek en twee jaar geen prijs wist te winnen. Zijn tactiek werkte niet in Italië, waarna hij een ander soort voetbal ‘uitvond’: Catenaccio, dat hij zelf overigens niet zo noemde. ‘Het cement’, was een betere term voor zijn ondoordringbare systeem.
Vanaf 1962 won Herrera in vier jaar tijd drie landstitels en tweemaal de Europacup I, inclusief het WK voor clubteams. Inter voerde zijn Catenaccio niet alleen tot in perfectie uit, Herrera was revolutionair in de manier waarop hij voetbal benaderde. Voor belangrijke wedstrijden hield hij een bal te midden van zijn groep en liet iedereen meermaals roepen “Ik moet [de bal] hebben!”. Hij sabelde zijn beste spelers neer en hemelde de rest op, zodat ze zijn tegendeel zouden bewijzen. Herrera controleerde het dieet, hoofd en benen van zijn spelers om optimaal te presteren. Zijn Inter werd genaamd il Grande Inter. Herrera werd omgedoopt tot il Mago, de tovenaar. Zelf was hij overigens geen fan van die naam. “Het woord tovenaar past niet bij voetbal, het gaat om passie en kracht.”
Ook beschuldigingen over zijn tirannie wees hij van de hand. “Ik heb simpelweg dingen geïmplementeerd die later gekopieerd werden door iedere club: hard werken, perfectionisme, fysieke training, dieet en drie dagen concentreren voor de wedstrijd.” Herrera was het daarbij niet eens met de notie dat het systeem alleen om verdedigen draaide. “Ik heb het uitgevonden. Anderen hebben me alleen verkeerd gekopieerd. Ze vergaten de aanvallende beginselen die mijn Catenaccio bevatte.” Herrera kwam aan bescheidenheid sowieso niks tekort: “Toen ik begon, droegen trainers de tassen. Ik plaatste hen waar ze verdienen te zijn, met het passende salaris.”
Zoals wijlen Johan Cruijff zei: “Italianen kunnen niet van je winnen, maar je kunt wel van ze verliezen” en “als Italianen een kans krijgen, maken ze er twee.” Wat dat betreft leken Catenaccio-teams wel een ander spel te spelen. En ergens was dat ook zo. Waar het voetbal van Cruijff altijd één goal meer maakte dan de tegenstander, kreeg het Catenaccio er altijd één minder tegen. Het verdedigen en ontregelen van de tegenstander werd een kunst, al maakte de cynische opvatting het zo duister als gedichten van Jules Deelder. De mentaliteit van Catenaccio werd perfect verpakt door een Italiaanse journalist, toen Liverpool deel een van een Europees tweeluik met 3-1 won van Herrera’s Inter: “Het zal jullie nooit worden toegestaan te winnen”. En zo geschiede (Inter won de terugwedstrijd met 3-0).