‘Elf dorpelingen was alles dat we nodig hadden om Real Madrid te verslaan’
In de schaduw van voetbaltempels, miljardenballen en megalomane overnames leven er clubs in de marge. Waar de liefhebber nog het hof gemaakt wordt met historie, karakter en oprechte romantiek. Voor de rubriek Cultclubs leest Voetbalzone voor uit de sprookjesboeken van de voetbalbibliotheek. In deze editie: Athletic Club, de regioclub die zich door het bijzondere beleid manifesteert als een miniatuur nationaal elftal.
Door Kevin van Buuren
Ondanks de cultstatus van de Spaanse club, valt Estadio San Mamés wel onder de noemer ‘voetbaltempel’. Niet in de laatste plaats omdat de voormalige versie, sinds 2013 vervangen door een hypermoderne variant, door de fans La Catedral werd genoemd. Een klassiek, vierkantvormig stadion in Bilbao, waarvan de beroemde boog sinds 1953 de vrijdragende hoofdtribune droeg, terwijl die tribune evenwel de boog droeg als een kroon. Nu torent er langs rivier de Nerbioi een geschubde kuip met semi-transparante voorgevel boven de stad uit die oplicht in het donker en plek geeft aan ruim 50.000 mensen. Met het moderne karakter past het stadion naadloos in het revolutionaire stadsbeeld, alsof het afkomstig is uit het nabijgelegen Guggenheim Museum. Voor de mensen net zo’n verbindingspunt als de beruchte Zubizuri voetbrug.
Het architectonische beleid sluit daarmee aan bij de richtlijnen van de lokale club. Athletic stelt de selectie samen alsof het een bestemmingsplan voor de stad realiseert. Iedere speler staat direct via de bloedlijn of indirect in contact met de regio van de autonome gemeenschap Baskenland, dat ook nog de gemeenschap Navarra en Frans-Baskische provincies Labourd, Neder-Navarra en Soule bevat. Daarmee is Club een klein nationaal elftal, midden in Spanje. “De club mag alleen spelers opstellen die van de eigen opleiding komen, of opleidingen van andere clubs in het Baskenland, of spelers die geboren zijn in Biscay, Gipuzkoa, Alava, Navarra, Labourd, Soule en Neder-Navarra”, luidt het op de officiële website.
Kortstondige buitenlandse invloeden
Toch draagt dit meso-nationalisme niet bij aan het ontstaan van de club. De regio maakt kennis met het voetbal dankzij Engelse arbeidsmigranten in Biscay. Daily Echo doet in 1889 verslag van een voetbalwedstrijd tussen Engelse zeelieden. Negen jaar later wordt Athletic Club, volledig volgens Britse spelling, opgericht door Baskische studenten die terugkeren van hun studie in Engeland. Daarnaast richten zij ook een aftakking van de club op in Madrid: Athletic Club Sucursal de Madrid. De Basken organiseren hun wedstrijden in Lamiako, een wijk in Leioa. Wanneer Club in 1902 meedoet aan de allereerste editie van de Copa del Rey, speelt het in blauw-witte tenues. Eveneens niet bedacht in de regio, maar afkomstig van het Engelse Blackburn Rovers. Club wint die beker, met behulp van de Engelse voetballers die er dan nog veelvuldig spelen.
In 1910 veranderen de clubkleuren drastisch. Selectiespeler Juan Elorduy, die een trip naar Engeland maakt, krijgt de opdracht meer tenues te scoren. Als de middenvelder terugkeert uit de stad Southampton, laat hij zijn medespelers en coaches rood-wit gestreepte tricots zien. Blackburn was naar zijn zeggen uitverkocht, en Elorduy kiest voor de kleding van lokale club Southampton FC. Ook het Madrileense concern krijgt een lading van dezelfde tenues en gaat vanaf dan door het leven als Rojiblancos, tien jaar voor het zich onafhankelijk verklaart en de naam officieel verandert naar Club Atlético de Madrid. Ondertussen verhuist Athletic in 1913 naar Bilbao, voetballend in San Mamés; de kathedraal. Ook besluit de club in 1911 dat de Copa del Rey-winst de laatste was met buitenlandse invloeden: Athletic Club zal de strijd aangaan met uitsluitend Baskische spelers.
De eeuwige topscorer
Een van die eigen spelers is Rafael Moreno Aranzadi, in 1892 geboren in Bilbao. Op zijn 21e debuteert hij bij Athletic, waar hij later de eerste officiële profspeler van de club wordt. Daarbij maakt hij de allereerste goal van de club in San Mamés. Als kleine jongen kreeg hij de bijnaam ‘Pichichi’: kleine eend. Slechts 1.53 meter groot, zijn smalle gezicht vaak omkaderd door de witte bandana op zijn hoofd. Pichichi scoort 83 keer in slechts 89 wedstrijden voor de club; in totaal zou hij zelfs 200 doelpunten in 170 wedstrijden gemaakt hebben. Hij speelt ook voor Spanje op de Olympische Spelen van 1920, waar hij een doelpunt maakt tegen Nederland. Aranzadi stopt uiteindelijk al op 27-jarige leeftijd, een jaar later sterft hij aan tyfus.
Dan heeft de doelpuntenmaker zijn stempel op het Spaanse voetbal al in eeuwige inkt gedrukt. In 1914, 1915, 1916 en 1921 wint hij met Athletic de beker. En wanneer in 1928, zes jaar na zijn dood, officieel LaLiga wordt opgericht als nationale voetbalcompetitie, wordt de topscorer in de volksmond steevast ‘Pichichi’ genoemd. Later richt ook Madrileense krant Marca een eigen award op voor de topscorer van Spanje: vanaf 1953 reikt het medium de zelfbenoemde Pichichi-award uit. Ook in San Mamés wordt de spits nooit vergeten. Aanvoerders van uitploegen die voor het eerst in het stadion voetballen, worden uitgenodigd een boeket neer te leggen bij het standbeeld van Aranzadi. Daarbij vernoemt men ook een straat naar de legende, grenzend aan het stadion.
Groot op eigen manier
Intussen gaat het voetballeven in Bilbao gewoon door. Los Leones winnen in 1930 de eerste landstitel en vullen dat aan met nog een nationale beker. Een seizoen later prolongeert het zelfs de dubbel, in een seizoen waar Barcelona slachtoffer is van de recordwinst van de club: 12-1. Diezelfde uitslag evenaart Club in zijn favoriete competitie: in de Copa del Rey van 1947 wordt ook Celta de Vigo met 12-1 verslagen. Dat gebeurt overigens vier jaar nadat Club opnieuw de Spaanse dubbel opeist. Het succes in de jaren veertig is echter niet vanzelfsprekend. Gedurende de Spaanse burgeroorlog tussen 1936 en 1939 valt de club financieel en sportief in elkaar.
Vervolgens verandert in 1941 noodgedwongen de naam in Atlético Bilbao. Generalísimo Francisco Franco verbiedt in dit jaar het gebruik van niet-Spaanse talen in het land. Daarbij schrapt hij de regel dat alleen Baskische spelers onder contract mogen staan. Maar Atlético Bilbao bouwt de club op via de eigen jeugd en vindt ook een lichtpunt. Telmo Zarra stapt in de voetsporen van Aranzadi. Tussen 1940 en 1955 maakt de spits 251 doelpunten in 277 wedstrijden. Zijn record van 38 goals in één seizoen wordt pas in 2011 verbroken door Cristiano Ronaldo, die 46 keer scoort namens Real Madrid. Ondanks de invloed van Dictator Franco, krijgt het Baskische beleid onder zijn ogen meer kracht in 1958. Franco kijkt dan persoonlijk toe bij de Copa-finale tussen Bilbao en Real Madrid. Bilbao wint met 2-0 tegen het Real dat in dat jaar de derde Europacup I op rij zal winnen. Voorzitter Enrique Guzman vereeuwigt de identiteit van de club met de beroemde quote: “Elf dorpelingen was alles dat we nodig hadden om Real te verslaan.”
Om het succes met de eigen jeugd door te zetten, en het concept van de club om alleen Baskische spelers op te stellen in ere te houden, opent Club in 1971 Lezama. Het trainingscentrum en spelersthuis dat te vergelijken is met La Masía in Barcelona. Het medium The Athletic (geen relatie) bericht dat jaarlijks twintig jongens van tien jaar in het centrum aankomen, waarvan er gemiddeld twee in het eerste zullen spelen. Een hoger gemiddelde dan waar dan ook. En met succes. Na Barcelona en Real Madrid is Athletic, met acht kampioenschappen en 24 nationale bekers, de succesvolste club van Spanje. Daarbij is het samen met de twee giganten de enige club die nog nooit degradeerde uit LaLiga. De selectieprocedure mag dan iets weghebben van je plaatselijke amateurvereniging, dat uit zich in professionele maatstaven die een voorbeeld zijn voor iedere andere club.