‘Die Nederlanders zeiden: ‘Wie is hij? We hebben nog nooit van hem gehoord’’
De naam van Robert Alberts (66) is in Nederland misschien relatief onbekend, maar in Zuidoost-Azië kan hij geen stap zetten voor hij wordt aangeklampt voor een foto. De oefenmeester kwam ooit enigszins noodgedwongen in Maleisië terecht, maar raakte verliefd op dat deel van de wereld en zou er nooit meer vertrekken. Dit is het eerste deel van het verhaal van de Nederlandse trainer die dankzij zijn werk in Maleisië, Singapore, Zuid-Korea, Thailand en Indonesië uitgroeide tot een absolute grootheid en tegenwoordig voor de Indonesische topclub Persib Bandung actief is: hoe hij ooit in Azië terechtkwam en waarom hij ondanks verschillende aanbiedingen niet terugkeerde naar Europa.
Door Chris Meijer
Tegen het einde van het gesprek kijkt Alberts op zijn horloge. Het is nog een paar uur tot de aftrap van de Klassieker tussen Ajax en Feyenoord. “Die wordt redelijk vroeg gespeeld, dan is het hier kwart voor elf. Daarna hebben we nog Liverpool - Manchester United. Inter - Juventus sla ik vandaag wel over, dan ga ik slapen”, grinnikt Alberts. Aangezien de competitie in Indonesië nog altijd stilligt vanwege de coronapandemie, zit hij geregeld ’s nachts voor de televisie. Premier League, Eredivisie, Champions League: zolang er ergens op de wereld maar een bal rolt. Dat is in Indonesië namelijk voorlopig nog niet het geval. Er werd pas vorige week definitief een punt gezet achter het seizoen van 2020, die in maart werd afgebroken na drie wedstrijden te hebben gespeeld. Of de nieuwe competitie nu start in maart, juli of augustus hangt er van af wanneer de politie toestemming geeft. “Er komt een nieuw hoofd van de politie. Dus de persoon die het steeds heeft afgekeurd, gaat eruit. Wat we horen, is dat hij mogelijk wel een vergunning gaat geven.”
Alberts haalt de schouders op: zo gaat dat nu eenmaal in Azië. Als iemand dat inmiddels weet, is hij het wel. Het is bijna dertig jaar geleden dat de geboren Amsterdammer enigszins noodgedwongen in Zuidoost-Azië terechtkwam en zo verliefd werd op het leven aldaar, dat hij nooit meer zou vertrekken. ‘Je moet niet denken: wat gaat er morgen gebeuren? Het gaat om vandaag en dan komt morgen wel’, zo luidt zijn motto. Geheel volgens deze wijsheid liet hij Nederland al op twintigjarige leeftijd achter zich. Alberts was een getalenteerd voetballer en schurkte tijdens de gouden jaren zeventig tegen het eerste elftal van Ajax aan, maar verder dan een aantal keer op de reservebank te hebben gezeten - waaronder in 1974 tijdens de uitwedstrijd tegen Juventus in de Europa Cup I - kwam hij niet. Na een boodschap van Rinus Michels - ‘Robert, je wordt geen vaste speler in het eerste elftal’ - moest hij weg bij Ajax, maar van zichzelf ook weg uit Nederland. Waarom zou je naar Telstar of MVV gaan als je de wijde wereld kan intrekken? Een huurperiode bij Vancouver Whitecaps vormde een ‘eye-opener’. Hij zou drie jaar profvoetbal spelen bij Vancouver Whitecaps in Canada en het Franse Stade Clermontois voordat hij zich in Zweden vestigde en daar zijn eerste stappen in het trainersvak zette.
“De voorbereidingen in Zweden zijn erg lang, door de strenge winter. Ik was speler/trainer bij Hittarps IK in Helsingborg en had er daar problemen mee dat we niet op vrije trappen of hoekschoppen konden oefenen. Het is gewoon te koud, je kan die jongens niet laten stilstaan. Met TNO uit Delft heb ik de kunststof voetbalmuur uitgevonden, van speciaal materiaal dat tegen heel koud én heel heet weer kon. Ik had toen nog goede contacten bij Ajax, Borussia Dortmund en Liverpool, dus ik ging met mijn voetbalmuur heel Europa door. Mijn vrienden in de Europese top waren razendenthousiast, dus ik heb dat doorontwikkeld.
Ik heb er uiteindelijk in Zweden een bedrijf voor opgezet. Door mijn aanwezigheid met die voetbalmuur werd ik overal uitgenodigd. Daardoor ben ik ook terechtgekomen op het WK van 1990. Brazilië en Duitsland nodigden me uit, stond ik daar op het trainingsveld met Franz Beckenbauer, Lothar Matthäus, Romario, Ronaldo, ga zo maar door. Het ging zo goed, dat ik ben gestopt als trainer en demonstraties ging geven met mijn uitvinding. Ik was overal: Real Madrid, Fiorentina, Lazio. Alle clubs belden me op, iedereen wilde het hebben. Ik had alleen in Zweden al 25 mensen in dienst.
Zo ben ik in Maleisië terechtgekomen, daar werd ik enorm goed opgevangen. Ze boden me een baan aan als trainer, maar dat wilde ik niet. Ik was bezig met mijn bedrijf, dat ging hartstikke goed. Tot er oorlog uitbrak in Koeweit. De hele financiële wereld klapte in elkaar. Ik had enorm veel geld geïnvesteerd: in 15.000 voetbalschoenen in China, 5000 kwaliteitsschoenen in Italië, voetbalmuren, etcetera. In een klap stortte alles in elkaar, dus ik ging failliet. Er hadden grote mensen geïnvesteerd, de eigenaar van Puma bijvoorbeeld. Maar ze haalden allemaal hun geld weg, omdat ze bang waren. Ik bleef in mijn uppie achter. Ik werd achterhaald door advocaten en ik besloot te vertrekken. Die aanbieding uit Maleisië lag er nog, dus ik heb gebeld: ‘Jongens, ik kom eraan’.
Het was net het eerste jaar dat er profvoetbal gespeeld werd in Maleisië, dus daardoor kon ik makkelijk bepalen hoe ik te werk ging. Ik kon leiding, richting en vorm geven, dat lukte ook. Met de Ajax-filosofie. En met de Maleisische spelers, die erg snel zijn op korte afstanden. Als je dat op elkaar kunt afstemmen, werkt het. Ik pakte een regime op dat niet te streng was, in discipline en structuur is het anders. Als je het goed leest en je past je aan, kan het. Je kan hier niet naartoe komen en zeggen: ‘Zo gaat het in Nederland of Zweden, zo gaan we het hier ook doen’. Dat kan nog steeds niet. Gelukkig had ik dat in de gaten, ik paste alles op elkaar aan en dat ging goed.
Maar tegelijkertijd moet je direct resultaten boeken. Als je als buitenlander in dit deel van de wereld komt, moet je presteren. Die druk is enorm. Gelukkig was er in het begin geen mobiele telefoon of internet, dat was een stuk makkelijker. Tegenwoordig zie je dingen op het internet voorbij komen waarvan je denkt: ze snappen er niks van. Maar het is een publieke opinie, dus iedereen gaat eraan meewerken en je krijgt daardoor een heel ander verhaal. Je moet flexibel zijn, maar wel met een rechte lijn. Alleen moet je die lijn aanpassen op hoe ze het hier kunnen doen. En flexibel zijn om het op te lossen. In het begin had ik er wel moeite mee hoe bepaalde dingen georganiseerd waren. Alles liep anders dan ik gewend was en gedacht had. Maar goed, je moet laten zien dat je ze een kans geeft om te laten zien dat ze het kunnen doen hoe jij het als trainer wil. Het gaat om jouw hoofd, dat rolt als de resultaten er niet zijn. Je moet het subtiel aanpakken, want je moet ze te vriend houden.”
Alberts werd in zijn eerste jaar (1993) in Maleisië direct kampioen met Kedah FA, door het nationale team van Singapore - dat destijds nog in de Maleisische competitie speelde - in de finale te verslaan. Zijn erelijst had na drie jaar in Maleisië een stuk langer kunnen zijn, maar in plaats van een kampioensfeest kwam Alberts in zijn tweede jaar middenin een matchfixingschandaal terecht.
“Ik begreep matchfixing al een beetje, maar dat ging in Maleisië anders. Ze konden gewoon het resultaat controleren, omdat de spelers in mijn elftal waren omgekocht. Ik had het al een beetje begrepen en bepaalde jongens daarom niet opgesteld, daardoor werden we ook succesvol. Maar wat ik niet had verwacht, was dat de jonge jongens op een gegeven moment ook zouden gaan meedoen. Zij waren gedwongen, dat was een harde klap om te ondergaan. Dat was heel pijnlijk, ik was er helemaal kapot van. Eerlijk waar. We konden kampioen worden, maar in plaats daarvan werden vijf jongens opgepakt. Hoe kon dat gebeuren? Hoe kon ik dat niet gezien hebben? Hoe kan het dat ik die jongens niet heb kunnen helpen om het niet te doen? Dat heb ik me toen wel afgevraagd.
Het heeft me wel aan het denken gezet. Ik overwoog terug te gaan naar Europa. Na vier jaar in Maleisië te hebben gewerkt, heb ik het faillissement afgekocht door een deal te maken met de Zweedse regering. Er waren in die tijd echt voldoende aanbiedingen. Ik kon naar Frankrijk, Italië, Scandinavië, Dubai, noem maar op. Niet naar Nederland, daar kende niemand me in de voetbalwereld. De mooiste aanbieding kwam van Torino, dat was toen net gepromoveerd naar de Serie A. Maar zoals ik hier iedere ochtend hier in Azië kan opstaan en mijn leven kan leiden: dat was de motivatie om hier te blijven. Ik vond het belangrijkste om iedere dag happy te zijn. Als ik naar Italië was gegaan, was mijn naam hier ook weer een beetje weggevallen. Ik had dat matchfixing in mijn elftal op een gegeven moment ook onder controle, dus ik had het goed naar mijn zin in Maleisië. De reden dat ik daar vertrokken ben, is omdat ik een aanbod uit Singapore kreeg en dat was simpelweg te goed.
Qua organisatie was Singapore verder dan Maleisië, maar qua voetbal niet. Ze begonnen pas met profvoetbal toen ik daarheen ging. Voor die tijd speelde het nationale team van Singapore in de Maleisische competitie. In Singapore zelf had je alleen een amateurcompetitie. Maar Singapore is een heel rijk land en heeft alles goed georganiseerd, dus dat was uitstekend in orde. Ik kon daar hetzelfde doen zoals in Maleisië, omdat ze ook net begonnen. Het was wel makkelijker in Singapore, ook qua leven. Maar je moet je aanpassen aan hun wet. Alles is georganiseerd, voor alles is er een wet. Je mag geen kauwgom eten, je mag niks op straat gooien. In principe is dat heel goed, zo hoort het eigenlijk ook. Streng is niet slecht, als dat ten goede komt van het land. Als je ziet hoe Singapore te boek staat, is het alleen maar goed. Mensen in dit gedeelte van de wereld vinden het heel normaal om dingen op straat te gooien of te vervuilen. In Singapore krijg je daar een boete voor en het helpt, want mensen doen dat niet.”
Maar liefst zes jaar bleef Alberts in Singapore, waar hij voor Tanjong Pagar en Home United werkte en eveneens een landstitel en twee bekers kon bijschrijven op zijn cv. Maar na een tijdje verdween het ‘enthousiasme’ en de ‘kick’. Ja, het leven in de stadstaat was fijn. Het werd alleen allemaal een beetje ‘te makkelijk’. Alberts besloot Singapore daarom te verlaten om als director of coaching aan de slag te gaan bij de Zuid-Koreaanse voetbalbond.
“Ik werd speciaal gevraagd door de Zuid-Koreaanse bond, Hiddink wilde eigenlijk zijn eigen mensen voor die functie inzetten. Mede daardoor heb ik het aangenomen. Ook vanwege het WK van 2002, dat ik zo van dichtbij kon meemaken. Hiddink en ik werkten dicht bij elkaar, ik deelde op het nationale trainingscomplex een kantoor met zijn staf. Pim Verbeek en al die jongens, we hadden iedere dag contact. Ik leerde een hoop, het was interessant om te zien hoe zij het aanpakten richting een WK. Hiddink liet veel aan andere mensen over, dat was iets nieuws voor mij. Ik moest alles zelf doen. Hij had het geluk dat Oranje niet gekwalificeerd was voor het WK van 2002, waardoor hij veel Nederlanders kon meenemen.
Ik ben in die tijd nog bondscoach van Zuid-Korea Onder-17 geweest. In de finale van een vriendschappelijk toernooi in Japan speelden we tegen Nederland, dat was wel speciaal. Al die Nederlanders zeiden: ‘Wie is die man? We hebben nog nooit van hem gehoord’. Dat vond ik toch wel leuk. We hadden een plan en dat pakte geweldig uit. Die Koreaanse jongens zijn heel gedisciplineerd, ze luisteren echt naar een plan en voerden het uit. We lieten Nederland in de eerste helft spelen zoals ze wilden. Ik dacht: laat het maar zien, dan gaan we in de rust wel kijken. Als het resultaat gunstig is, draaien we het helemaal om in de rust. Maar die jongens moesten er voor knokken om zo weinig mogelijk tegendoelpunten te krijgen. In de rust stond het 1-0 voor Oranje, dat was eigenlijk geweldig. Die Nederlanders dachten dat ze lekker konden blijven voetballen, maar wij gingen het heel anders doen. Ze werden verrast en kwamen er helemaal niet meer aan te pas in de tweede helft. Daarna zag ik uitspraken van die Nederlandse trainer, ik weet niet meer wie het was. ‘We hadden moeten winnen’, je kent het wel. Hij begreep helemaal niet waardoor ze verloren had. Dat gaf mij eigenlijk wel een fijn gevoel.
Het leven in Zuid-Korea beviel me alleen minder. De cultuur is heel anders dan in Zuidoost-Azië. De discipline is streng, je kan echt niks aan die cultuur doen. Daar zou ik nooit mijn hele leven willen wonen, terwijl ik wel aanbiedingen had om in die hoek te blijven. Voor spelers en een hoop trainers in Azië is Zuid-Korea of Japan vaak een doel, dat gaat vooral om het geld. Er wordt daar gewoon beter betaald.”
In 2004 rinkelde de telefoon van Alberts. Aan de andere kant van de lijn klonk een afgevaardigde van Arsenal. De Engelse grootmacht wilde zijn tentakels over Azië spreiden en had eigenlijk zijn zinnen gezet op een academie in Zuid-Korea. Door de voetbalstructuur was dit echter niet mogelijk, maar Alberts adviseerde Arsenal de aandacht te verleggen naar Maleisië. Na een academie in de Maleisische hoofdstad Kuala Lumpur te hebben opgezet, richtte Arsenal de pijlen op een club in Azië. Alberts deed met Neil Banfield, lange tijd de rechterhand van Arsène Wenger, twee weken onderzoek naar het Thaise BEC Tero Sasana.
“Ze vroegen Arsenal om een trainer, omdat ze op dat moment op degraderen stonden. Arsenal zou namelijk geen contract tekenen als ze zouden degraderen. Uiteindelijk heeft Arsenal tegen ze gezegd dat ze met mij in zee moesten gaan, omdat ik het Aziatische voetbal kende en daar al was. De eigenaar was een hele rijke man in Thailand, Brian Marcar. Hij was de grootste werkgever in Bangkok. Ze hadden al twee trainers ontslagen, dus het leek mij niet handig om weer iemand eruit te gooien. Ik werd technisch directeur, mocht alles bepalen en de zittende trainer werd mijn assistent. Ik heb wel meteen alles veranderd, we kregen een nieuw trainingsveld en gingen hele andere dingen doen. De details maken het verschil. Die jongens voelden zich beter en dat zag je terug in de resultaten. We verloren geen wedstrijd meer en eindigden uiteindelijk als vierde.
Ik had bij BEC Tero Sasana kunnen blijven als trainer, maar ik kreeg vanuit Maleisië het aanbod om technisch directeur te worden bij de bond. Dat vond ik interessanter, ik dacht daar veel te kunnen doen. Ik heb een roadmap gemaakt, dat is door de FIFA aangenomen als masterpiece. Maar daar hebben ze in Maleisië niet veel mee gedaan, ze wilden hun eigen cultuur vasthouden. Toen ik na een jaar of tien terugkeerde in Maleisië, was er weinig veranderd aan de structuur van het voetbal. Dat is een van de problemen hier. Ze kopiëren het voetbal vanuit Engeland, Nederland of Duitsland. Maar dat kun je niet doen, landen als Zuid-Korea of Japan doen dat niet. Die leren ervan en doen het dan op hun eigen manier. Ze willen hier in één keer alles voorbij gaan en richting de top, maar ze hebben de structuur niet. Japan en Zuid-Korea hebben een jeugdstructuur opgebouwd. Ik dacht zoiets ook in Maleisië op te kunnen bouwen, er lag een heel plan klaar. Maar ze deden het niet. Toen ben ik gewoon weer trainer geworden.
Ik kwam bij Sarawak, afkomstig uit een gedeelte op Borneo. Ik was er al eens geweest met Kedah en als technisch directeur van de Maleisische bond, om het voetbal daar op te zetten. Sarawak en Borneo zijn een heel apart deel van de wereld, de koppensnellers en de kannibalen komen daar vandaan. Er zat heel veel avontuur aan. Na twee maanden kregen ze het geld niet binnen wat beloofd was, doordat de sponsors niet meededen. Dus we moesten er al snel mee ophouden, want er kon geen salaris worden betaald. Daarna ben ik voor het eerst in Indonesië terechtgekomen.”
Voetbalzone publiceert zondag het tweede deel van het interview met Robert Alberts, waarin hij uitgebreid vertelt over zijn ervaringen in het voetbalgekke Indonesië: “Terwijl ik daar half verdoofd lag, wilden mensen nog steeds foto’s nemen. De dokter die me moest opereren, wilde voor de operatie eerst een foto met me nemen.”