voetbalzone

De hoge trappen van Sándor Kocsis

Peter van S.03 aug 2012, 10:45
Laatst bijgewerkt: 03 aug 2012, 10:45
Advertentie

Barcelona, 22 juli 1979. De man in het venster staart strak naar de horizon. Het witte hemd plooit wijd rond zijn magere lichaam. De wolken ziet hij niet, de hitte doet hem niets en de vogels hoort hij niet. Soms lijkt het of hij glimlacht, dan is zijn blik weer mat. Wellicht denkt Sándor Kocsis nog eenmaal terug aan Budapest.

Budapest is een magische stad. Er wordt wel eens gezegd dat haar grootsheid een zekere melancholie teweegbrengt bij haar bewoners. Wanneer je eens de klagende violen op haar pleinen hebt horen spelen ga je dat begrijpen. De stad lijkt gemaakt voor drama en opera. In 1929 komt Sándor Kocsis hier ter wereld. De trappen in het leven van Sándor Kocsis reikten altijd hoog. Trappen van falen en succes, van droefheid en blijdschap, Kocsis beklom ze allemaal.

De verstilde beelden van het Hongaarse voetbal van de jaren '50 zijn adembenemend. De helden van de nationale ploeg, de Magische Magyaren, vormen zonder meer de beste ploeg ter wereld. Sprekende namen zijn de goalgetters Ferenc Puskás en Sándor Kocsis. Andere groten zijn Gyula Grosics, József Bozsik, Zoltán Csibor en Nándor Hidegkuti. Naast hun betoverende spel, is het zeker dat niemand zó mooi bedroefd kan kijken als een Hongaar. Een elftalfoto toont serieuze gezichten met een zachtaardige blik. Soms krullen nauwelijks zichtbaar de lippen, in alles stralen ze vriendelijkheid uit.

Ondanks hun successen is dit elftal vooral bekend door het grootste drama uit de historie van het WK. We denken terug aan 1954, twee jaar na het winnen van de Olympische Spelen speelt Hongarije de sterren van de hemel. Zuid-Korea 9-0 (3x Kocsis), West-Duitsland 8-3 (4x Kocsis), Brazilië 4-2 (2x Kocsis) en Uruguay 4-2 (2x Kocsis) worden vernederd. Schoonheid straalt van het spel af. Het zwart-witte beeld doet eer aan hun statige stijl. Het drama dat volgt past bij de legende van dit elftal. In de finale tegen West-Duitsland, waarvan eerder nog met 8-3 werd gewonnen, verliest Hongarije met 3-2. Kocsis, met 11 goals topscorer van het toernooi en eerder nog vier keer trefzeker tegen de Duitsers, scoort niet.

Ach, wat kunnen we verder zeggen over de grote Sándor Kocsis. 75 goals in 68 interlands spreekt al voor zich. Een geweldige koptechniek die hem de bijnaam 'Het Gouden Hoofd' opleverde. In Hongarije speelde hij voor Ferencváros, ÉDOSZ Budapest en Hónved. Bij Hónved wint hij drie landstitels, wordt drie keer topscorer met meer dan 30 goals en wint in 1952 en 1954 de Europese gouden schoen. Wanneer in 1956 de Hongaarse opstand plaats vindt tegen het communistische bewind van Stalin en duizenden de dood zullen vinden wijken veel Hongaarse internationals uit naar West-Europa, zo ook Kocsis.

Waar Hongaren spelen wordt gevoetbald. Ladislao Kubala van Barcelona is samen met Faas Wilkes van Valencia en Alfredo Di Stéfano van Real Madrid de beste speler van Spanje. Kocsis komt op aanraden van Kubala ook naar Barcelona, waar later ook Zoltán Czibor (De Gekke Papegaai) tekent. Ferenc Puskás tekent bij Real Madrid en krijgt daar onder andere de geweldige bijnaam Cañoncito Pum (Kanonnetje Boem) vanwege zijn ontelbare goals. Kocsis viert zijn successen met Barcelona en stopt in 1966 met voetballen en wordt herinnerd als een groot speler. De Hongaarse generatie uit de jaren '50 heeft blijvend een plaats in de geschiedenis verworven als voetballers die hielden van het spel.

Na zijn carrière zal Kocsis ook de trappen van tegenspoed beklimmen. Eerst is hij nog hoofdtrainer bij Hércules CF (1972-1974) maar daarna komt hij zonder werk te zitten. Langzaam begint de triestheid zijn leven in bezit te nemen. De alcohol wordt zijn vriend. De dagen langzaam doorkomend wordt hij steeds meer slaaf van de drank, die hem boosaardig in zijn greep gaat houden. Al dieper drinkt het zwarte gat hem naar beneden. Ooit bewandelde hij hoge paden maar niets kon hij daar nu nog van merken. Langzaam wordt de wijsheid bewaarheid, waarmee Salomo ooit zijn boek Prediker begon: 'Lucht en leegte, alles is leegte. Wat voordeel heeft de mens van alles wat hij heeft verworven, van al zijn gezwoeg onder de zon. Generaties gaan, generaties komen... De vroegere generaties zijn vergeten, en ook de komende zullen weer worden vergeten.' Kocsis zakt weg onder de druk van het leven, dat hem geen rust meer gunt.

Barcelona, zondag 22 juli 1979. De kamer op de vierde verdieping van het Clinica Quirón ademt rust. Doodstil ligt een man tussen de lakens van het hospitaalbed. Zijn gelaat steekt vaal af tegen het witgoed. De leukemie verovert zijn lichaam langzaam maar beslist. Gepijnigd door de kanker aan zijn maag strijdt Sándor Kocsis (49 jaar) de strijd die allen eens moeten strijden. Flarden van vervlogen successen zweven voorbij. Krachtig was hij geweest, men had hem bewonderd en hij had meer meegemaakt dan menig ander. Misschien maakten al die toppen zijn dal nog dieper, misschien zat de melancholie van Boedapest hem in het bloed.

Vandaag wacht de hoogste trap voor Sándor Kocsis. De kerkklokken luiden hun zondagse slagen, plechtig nodigen ze uit. Plotseling lijkt het niet ver meer naar de hemel. Het raam staat open. In de kamer hangt de hitte van een julimaand in Barcelona. De zuster komt nog eens vragen hoe het gaat. 'Goed zuster, ik voel mij vandaag goed.'

De ventilator blaast koelte langs zijn wangen. Helder licht straalt de kamer in. Langzaam komt het lichaam in beweging en sleuren de benen zich naar de rand van het bed. Zijn eerste stappen zijn wankel maar zijn hoofd voelt licht. Steeds vaster wordt zijn tred en aangekomen bij het raam reikt zijn blik nog eenmaal naar de verte. Zijn magere handen vatten de kozijnen nu stevig beet, vastberaden zet zijn voet zich in de vensterbank. Nog eenmaal vullen de longen zich met zuurstof, dan stapt hij en betreedt zo de eerste trede van zijn laatste reis. Vaarwel Sándor, moge God het licht van Zijn gelaat over je doen schijnen en je ziel genadig zijn.