Beenhakker: ‘Die enorme armen zijn leuk in je tanga op Ibiza’
Vanmiddag vond in het Italiaanse specialiteitenrestaurant La Salute Delicatezze de presentatie plaats van het boek ‘Uli! Uli! Ulrich van Gobbel zwijgt niet meer’. Aan de wand van het etablissement hangen foto’s van gasten variërend van Ronald Koeman tot Graziano Pellè. Het vandaag aanwezige gezelschap was zeker even imposant. Van Gobbel reikte namelijk de eerste exemplaren van zijn biografie uit aan de mannen die hem tijdens zijn carrière hebben geholpen de voetballer te worden die hij is geweest.
Niemand minder dan Frans Bouwmeester, Piet de Visser, Leo Beenhakker en Wim Jansen kwamen deze woensdagmiddag bij elkaar voor de voetballer die met Feyenoord twee titels, vier bekers en de UEFA Cup won. Voetbalzone sprak de vier wijze heren over de kracht van Uli en tot slot kwam de speler zelf aan het woord.
Frans Bouwmeester:
“Ik heb Ulrich begeleid en opgeleid. Onze band is vandaag de dag nog precies hetzelfde als tien jaar geleden, hij is alleen wat sterker geworden. Hij was een modelvoetballer en trainde keihard, twee tot drie keer per dag. Zijn kwaliteiten waren snelheid en mentaliteit; echt een winnaar. In het begin had hij weinig kwaliteit, maar hij wilde per se prof worden en heeft dat bereikt. Dat is een verschil met de huidige generatie, die zouden zich aan hem moeten optrekken. Ze missen iemand die ze bij de hand neemt, zoals ik dat bij Uli deed. Of dat nu nog mogelijk is weet ik niet; ze zijn heel anders tegenwoordig en er zit een groter verschil tussen de generaties. Als ik zie hoe ze nu soms juichen en mensen beledigen, dat is niets voor mij.”
Leo Beenhakker:
“Ulrich was een zeer betrouwbare rechter- en centrumverdediger; een jongen die wist wat verdedigen inhield. Daarbij was hij heel snel, dus er kwam meestal geen muisje door aan zijn kant. Die enorme armen van hem zijn leuk als je in je tanga op Ibiza loopt en niet per se doorslaggevend, maar kunnen wel een voordeel zijn. Hij was ook een jongen die zich altijd op en top inzette voor het team en de mensen er omheen, echt een perfecte prof. Ik heb veel respect voor de manier waarop hij altijd met de volle honderd procent een wedstrijd instapte. Daarnaast heb ik hem leren kennen als een heel goed mens. Ik heb altijd een goede band met mijn spelers gehad, maar met sommigen heb je altijd iets meer. Uli hoort daar ook bij en ik ben echt van hem gaan houden. Hij is me dierbaar en ik ben belangstellend hoe het verder in zijn leven gaat.”
Wim Jansen:
“Aan het verhaal van Leo heb ik eigenlijk weinig toe te voegen. Het belangrijkste was dat Uli de opdrachten die hij kreeg altijd perfect uitvoerde. Daar hoefde je je nooit druk over te maken. Daarnaast had hij een dermate hoge snelheid, dat als het even niet goed ging hij zichzelf kon corrigeren. Voor een trainer is dat wel lekker en hij snapte het spelletje ook erg goed.”
Piet de Visser:
“Toen Frans Bouwmeester met Ulrich van Gobbel aankwam zei ik: ‘Waar kom je nu mee aan?’. Hij was weggeschopt bij NAC en een enorme slungel. Ik keek hem recht aan in zijn zwarte ogen en vroeg: ‘Wat wil je worden?’. ‘Ik wil profvoetballer worden’, reageerde hij, waarop ik zei: ‘Nee, wat wil je echt worden?’. Met een bezeten blik in zijn ogen riep hij nogmaal: ‘Profvoetballer!’. Hij wilde er alles voor doen, ’s ochtends trainen, ’s middags trainen en ’s avonds trainen. Hij werd een beer van een vent. Niet alleen sterk, maar ook de baas over de bal. Hij is een voorbeeld voor alle jeugdspelers. Twee kleine trainingen en een grote, daarmee word je een prof.”
Ulrich van Gobbel:
“Dit boek moest geschreven worden omdat er veel verhalen over mij gaan, dus ik dacht: ik kan het beter zelf goed vertellen. Inmiddels kijk in positief terug op de roerige jaren; het kan niet alleen maar rozengeur en maneschijn zijn. In het voetbal gaat het voor een groot deel om mentaliteit. Als speler wilde ik altijd alles winnen. Ik kwam ook in een periode dat dat de drijfveer was en we wilden ieder jaar kampioen worden. Nu krijg ik wel eens het idee dat spelers denken: ‘als we Europees voetbal halen, is het wel goed’. Ik vind dat dat niet kan. Als Feyenoord moet je altijd voor het kampioenschap gaan, wat de staat van het elftal ook is. Mijn grootste ergernis is als jongens niet het maximale uit zichzelf halen. Als trainer probeer ik ze dat duidelijk te maken.”