‘Als je met hem op straat loopt, lijkt het alsof hij Tom Hanks of Brad Pitt is'
Het lijkt alweer een kleine eeuwigheid geleden dat Calvin Jong-a-Pin in Japan terechtkwam. Toen de inmiddels 33-jarige verdediger acht jaar geleden in het land van de rijzende zon tekende, had hij nooit kunnen bevroeden dat hij er nu nog altijd zou spelen. Na de eerste zes maanden wilde Jong-a-Pin eigenlijk zo snel mogelijk terug naar Nederland, maar hij hield vol, vond zijn weg binnen de naar eigen zeggen ‘mooiste cultuur ter wereld’ en begon van Japan te houden. Een gesprek over een onverwachtse stap, een cultuurshock, spelen met absolute supersterren en hoe het avontuur in Azië hem tot een ander persoon maakte.
Door Chris Meijer
De ster van Jong-A-Pin was tien jaar geleden rijzende in Nederland. De geboren Amsterdammer werd door sc Heerenveen op jonge leeftijd weggekaapt bij FC Volendam, waarna hij in Friesland uitgroeide tot international van Jong Oranje. Met het hoogste Nederlandse jeugdteam werd hij in 2007 Europees kampioen en speelde hij een jaar later op de Olympische Spelen in Peking. In de jaren die volgden, lukte het Jong-a-Pin niet direct om bij Heerenveen uit te groeien tot onbetwiste basisspeler. Na een jaar op huurbasis bij Vitesse en een seizoen waarin hij namens de Friezen betrekkelijk veel speelde, kwam Jong-a-Pin niet met Heerenveen tot een overeenstemming over een nieuw contract. In eerste instantie leek de verdediger zijn carrière te vervolgen bij Odense BK, maar een overstap naar Denemarken ketste op het laatste moment af. Er was verder nog belangstelling van het Zweedse Helsingborg en vanuit Griekenland, clubs waar Jong-a-Pin sportief perspectief zag. “Ik had een paar jaar eerder helemaal niet verwacht dat ik op deze leeftijd al naar Japan zou gaan”, lacht hij in gesprek met Voetbalzone. Jong-a-Pin speelde eerst vier jaar voor Shimizu S-Pulse en kwam vervolgens via Machida Zelvia bij Yokohama FC terecht, waar hij nu inmiddels aan zijn derde jaar bezig is.
Wat was je eerste reactie toen je hoorde van de belangstelling vanuit Japan?
“Dat ga ik absoluut niet doen, ben je gek geworden? Mijn zaakwaarnemer drukte me op het hart dat ik toch eerst even naar het contract moest kijken. Het zat helemaal niet in mijn hoofd dat mensen zo’n bedrag voor mij zouden betalen. Toen hij het contract liet zien, zei ik: weet je wat? Ik ga zelfs op de fiets daar naartoe. Het aanbod vanuit Japan was vele malen beter dan wat me was aangeboden, dus toen heb ik een bewuste keuze gemaakt om het doen. Ik was een sukkel geweest als ik het had laten gaan. Toentertijd gaf ik wel andere excuses, het avontuur, bla, bla, bla. Maar ja, eigenlijk was het vooral financieel aantrekkelijk. Ik dacht: als ik hier heb gevoetbald, heb ik mijn huis afbetaald, een mooie auto en een goed zakcentje. Dan kom ik daarna weer lekker terug naar Europa. Ik tekende voor zes maanden, met een optie voor nog een seizoen. Al snel werd die optie gelicht, maar op dat moment had ik het helemaal niet naar mijn zin.”
Waardoor had je moeite om je plek te vinden?
“Shimizu is eigenlijk het Heerenveen van Japan, dat is het platteland. Het is heel mooi, met de bergen en de zee. Maar er is vrij weinig. Acht jaar geleden had je niet overal internet. Ik kon bijvoorbeeld niet snel even dingen vertalen op mijn telefoon. De mensen daar spraken matig Engels en er waren bijna geen buitenlanders, dus ik was best alleen. Daardoor kwam ik in een vast ritme: trainen, naar huis, Playstationen, nog even naar de sportschool, uit eten in mijn eentje en weer Playstationen. Op gegeven moment is dat behoorlijk eenzaam. Mensen renden wel voor mij, ik had een eigen vertaler en alles was perfect geregeld. Maar alles bleef afstandelijk, mijn beste vriend was mijn vertaler. Dat was ook een soort robot: alles wat je hem vraagt, doet hij perfect. Maar hij doet niks uit zichzelf. In het begin dacht ik dat niemand me leuk of aardig vond. Het bleek dat je op hen moet afstappen, ik bleef aanvankelijk juist afwachten. Ik was nieuw in het team, dus ik had het idee dat ze mij de boel wel lieten zien. Dat doen ze dus niet, je moet zelf vragen stellen en leuk met ze zijn. Als je alleen verlegen in een hoekje gaat zitten, laten ze je daar ook en dan blijf je er waarschijnlijk voor eeuwig.”
Je kwam samen binnen met Arsenal-icoon Fredrik Ljungberg, was het niet geweldig om met hem daar samen te spelen?
“In het begin had ik zoiets van: wow, Freddie is hier. Maar hij deed op het veld dingen waarvan ik dacht: jeetje, kom op man. Een voorbeeldje: hij kwam altijd als aanvallende middenvelder de bal ophalen bij de centrale verdediger. De trainer zei dan tegen hem dat hij achter de spitsen moest blijven, omdat hij op die positie gevaarlijker zou zijn. Is-ie vervolgens een hele training achter de spits blijven staan, zonder te bewegen. Hij voelde zich groter dan iedereen, zo behandelde hij iedereen ook. De hele tijd zei hij: ‘Bij Arsenal deden we het zus of zo’. Maar ja, we waren niet bij Arsenal. We zaten ergens op het platteland in Japan. Ik vond het eerder geweldig om met Shinji Ono (ex-Feyenoord en nog altijd actief bij FC Ryukyu op het tweede niveau in Japan, red.) te spelen. Hij is hier echt een superheld. Mensen in Japan zeggen dat Ono drie ogen heeft: twee waar ze horen te zitten en een in zijn achterhoofd. Dat is echt zo, ik kan me herinneren dat hij me een bal gaf zonder dat ik het idee had dat hij me had gezien. Alsof hij me de hele tijd in de gaten had gehouden, maar ik wist zeker dat hij niet had gekeken. Ik speelde in mijn eerste periode in Japan op het middenveld met Ono en Ljungberg.”
Had dat invloed op je status?
“Ik liftte in het begin mee op de status van Ljungberg. Ik kwam uit Europa, had het jeugd EK gewonnen, enkele Europese wedstrijden gespeeld en kwam binnen met Ljungberg, als een soort pakketje. Dan ben je wel een heer, maar je moet toch iemand die al tien jaar in de competitie speelt, en er misschien geen pepernoot van kan, veel meer respecteren. Overigens staat de trainer te allen tijde bovenaan in de hiërarchie. Als de trainer iets zegt en jij bent het er niet mee eens, zeg je niets. Dat doet niemand. Ze houden er niet van om tegengesproken te worden. Ook al denk je: nou, hiermee gaan we de wedstrijd echt verliezen. Dat kan iedereen denken, maar dan zit er niets anders op dan de wedstrijd op die manier in te gaan. Zelfs als je het heel respectvol brengt, wordt het niet gewaardeerd. Je moet gewoon doen wat de trainer zegt.”
Hoe verging het je op het veld? Aangezien ze de optie in je contract lichtten, moet je daar redelijk snel je draai hebben gevonden.
“Dat viel nog best tegen. Toen ik hier kwam, kon ik totaal niet fysiek spelen. In mijn eerste zes maanden kreeg ik negen gele kaarten, allemaal voor vasthouden, een schouderduw of zoiets. Niet eens voor een wilde sliding, alleen maar voor het feit dat ik fysiek machtig was. Het was toentertijd eigenlijk zaalvoetbal op een groot veld en dat was ik totaal niet gewend, want in Nederland werd er op dat moment best wel fysiek gespeeld. Het was lastig, want dan zit je thuis en dan denk je dat het allemaal aan jou ligt. Nadat ze de optie lichtten, had ik zoiets van: nog een jaartje. Vervolgens speelde ik mijn beste jaar, werd ik gekozen tot speler van het seizoen en kreeg ik een aanbieding waar je u tegen zegt.”
Jong-a-Pin kreeg bij Shimizu S-Pulse een driejarig contract onder zijn neus geschoven. “Ik dacht: jeetje, wat moet ik nu doen? Zo’n aanbieding ga ik nooit meer vinden, na het ondertekenen was ik eigenlijk binnen. Ik heb gekozen om te bikkelen en te blijven. Dat is de beste beslissing gebleken, want ik ben van Japan gaan houden”, zegt de verdediger met een glimlach. Mede dankzij het advies van zijn moeder wist Jong-a-Pin uiteindelijk zijn plaats te vinden in Japan. “Het is heel lastig om hier binnen te komen en veel buitenlandse spelers overleven het niet, dan zijn ze binnen een jaar of zes maanden weer weg. Als je je kan aanpassen én je unieke buitenlandse spel kan behouden, ben je echt heel waardevol en kan je het lang volhouden. Ik doe dat nu, dat is de sleutel om hier te blijven. Al is het in China nog moeilijker om te overleven, want daar hebben ze zoveel geld dat ze je hooguit vier maanden de tijd geven. Als je dan niet presteert, betalen ze je uit en halen ze een andere superster.”
Na ruim vier jaar kwam er in 2015 een einde aan zijn dienstverband bij Shimizu S-Pulse, ingegeven door slepend blessureleed en degradatie uit de J-League. In zijn tot dusver laatste seizoen op het hoogste niveau had Jong-a-Pin al langere tijd last van zijn knie. Op de MRI-scan en de röntgenfoto’s kon geen schade aan het gewricht ontdekt worden, waardoor men bij Shimizu S-Pulse geen noodzaak zag om hem aan de kant te houden. “Na vier maanden was ik het zat, ik kon niet eens meer een pass over een paar meter met de binnenkant van mijn voet geven. Ze wilden dat ik met injecties bleef spelen, maar dat kon écht niet. Ik ben terug naar Nederland gegaan. Mijn moeder werkt in het AMC, dus zo kwam ik bij een kniespecialist terecht”, zo blikt de verdediger terug. In Amsterdam werd bij hem het Plica syndroom vastgesteld, een verdikte slijmvliesplooi die niet met een MRI of röntgenfoto te zien is en met een operatie moet worden verholpen. “In principe sta je dan zes weken aan de kant, wat relatief meevalt. De club zat alleen in de degradatiezorgen en doordat ik een van de beste spelers was, hebben ze me gehaast teruggebracht. Na twee weken te hebben getraind, wilden ze dat ik alweer ging spelen. Ik was er helemaal niet klaar voor, maar ze haalden me over om zestig minuten te spelen. Dat werden er uiteindelijk negentig, terwijl we op dat moment om de drie dagen speelden.”
“Twee wedstrijden later liep ik een hamstringblessure op. Moest ik weer gehaast teruggebracht worden. Ik bleef vervolgens sukkelen met blessures, waardoor Shimizu me liet gaan en mijn hele reputatie weg was in Japan”, vervolgt Jong-a-Pin. Hij leek vervolgens op weg naar een Roemeense topclub, tot er een telefoontje binnenkwam van de teammanager van Machida Zelvia. “Ik dacht: wat is Machida, jongen? Ze waren net vanaf het derde naar de tweede niveau gepromoveerd. Ik heb er vijf minuten over nagedacht en zei toen: weet je wat, ik ga echt niet naar Roemenië. Ik pak deze kans gewoon, laat me hier zien en speel dan volgend jaar ergens anders. Dat is gelukt, want ik ben een jaar later naar Yokohama FC gegaan. Die spelen weliswaar ook op het tweede niveau, maar dat is wel een grote club met absolute supersterren.”
Eén van die sterren is Kazuyoshi Miura, met 52 jaar de oudste profvoetballer ter wereld.
“Ze noemen hem King Kazu. Nou, hij is echt een koning hier, hoor. Als je met hem op straat loopt, lijkt het alsof je met Tom Hanks of Brad Pitt bent. Hij heeft ook echt twee man nodig, om mensen van hem af te houden. Die man doet alles voor het voetbal, zijn leven is georganiseerd zodat hij kan presteren en niet geblesseerd raakt. Elke training doet hij op honderd procent. Ik train heel soms weleens op zestig procent, omdat ik tot dusver iedere minuut van het seizoen heb gespeeld. Deze gast doet dat nóóit. Hij heeft zijn eigen chauffeur, zodat hij niet hoeft te rijden en uitgerust op de training aankomt. Verder heeft hij nog een diëtist en een medische staf die elke wedstrijd of training meegaat. Als ik op de club aankom, is hij al een uur bezig. Vervolgens traint hij ook nog volle bak met onze training mee. Op zijn 52e doet hij nog alles mee, hij krijgt geen speciale behandeling. Wat dat betreft heb ik wel respect voor hem, hij heeft gewoon tien procent vetpercentage en een sixpack staan. De gekte rond mijn andere ploeggenoot Shunsuke Nakamura is hetzelfde, dat zijn koning en keizer. Je mag die sterren op het veld ook eigenlijk niet aanraken.”
Hoe merk je dat als speler op het veld?
“Ik zal een voorbeeldje geven. Ik kan me nog herinneren dat ik tegen Nakamura speelde. Hij heeft ooit namens Celtic twee keer gescoord tegen Manchester United. Vooraf wist ik weinig van het Japanse voetbal, maar hem kende ik wel. Hij speelde toen voor Yokohama Marinos en tijdens de wedstrijd stond ik op zijn voet. Ik werd met een schijntrap weggekapt, maar ik had die kap gelezen. Vervolgens plantte ik mijn voet op die van hem, dus hij ging neer. Nou, het hele stadion ging los, elf spelers renden op me af en riepen: ‘Wat doe je nou?!’ Niks aan de hand, joh. Ik stap per ongeluk op zijn voet. Ik kreeg nog geen gele kaart, maar bij iets kleins daarna was het meteen: boem, gele kaart.”
Worden sterren sowieso niet buitengewoon aanbeden in Japan?
“Als je hier een ster bent, ben je ook echt een superster. Toen ik het goed deed bij Shimizu hoefde ik nooit boodschappen te doen, de supporters gaven me altijd aardbeien, ander fruit of koekjes. Het is een Japanse traditie dat als je cadeautjes geeft, je voedsel geeft. Na een training had ik vijf tassen, met van alles en nog wat. De meeste spelers zetten het op tafel in de kleedkamer, dan delen we het. Tenzij het echt lekker was, dan deelde ik het niet. Soms kreeg ik dingen, waarvan ik dacht: zo, dat is lekker.”
Na drie seizoenen bij Yokohama loopt zijn contract aan het einde van dit kalenderjaar af. Jong-a-Pin weet nog niet of die verbintenis nog verlengd zal worden. “Ik doe het goed, maar je weet het hier nooit. Ze kunnen in je gezicht lachen en vervolgens zeggen: ‘Ja, tot ziens’. Het is hier nooit ‘nee’, altijd ‘misschien’. Ik bereid me daar een klein beetje op voor. Daarom oriënteer ik mezelf ook wel een beetje. Ik zie eigenlijk alles wel zitten, tenzij het een heel gek land is. Ik wil gewoon voetballen en hoef niet echt meer te denken aan de centjes. Het belangrijkst is dat het mooi voor mij en mijn familie is”, zo legt hij uit. Na acht jaar bekent Jong-a-Pin dat hij Nederland ook wel een beetje is gaan missen. “Ik mis de mensen in Nederland. Grote persoonlijkheden. En ook hoe men zo lekker eerlijk kan zijn tegen elkaar. Maar ik zie mezelf als voetballer niet zo snel terugkeren naar Nederland. Wie gaat me nog terughalen? Ik ben 33 jaar en men heeft niet echt respect voor Japan. Met de Nederlandse mentaliteit krijg je dan zoiets van: acht jaar lang niet op topniveau gespeeld, je weet hoe het gaat. Als ze me ergens mee laten trainen, bijvoorbeeld bij Heerenveen, zullen ze zien dat ik het nog wel kan. Mocht ik geen andere opties hebben of ik héél graag in Nederland willen spelen, overweeg ik het nog om ergens stage te lopen.”
Denk je nog weleens terug naar het begin van je carrière, toen je met Jong Oranje Europees kampioen werd?
“Ik kijk weleens naar de Premier League en denk dan: fuck man, ik heb met hem gevoetbald, tegen hem gevoetbald en die gozer was nergens tegen mij. Inmiddels heb ik er geen last meer van, maar tot een paar jaar geleden had ik zoiets van: verdomme man, die gozer daar had ik ook kunnen zijn. Ik heb voor een andere weg gekozen en daar heb ik geen spijt van. Als ik zie wat het leven mij heeft geboden, ben ik heel blij dat ik dit heb gedaan. Ik heb misschien niet de topcarrière gehad die men in Europa, en ik in het begin ook, voor ogen heeft. Maar als persoon heb ik zoveel uit deze stap gehaald: ik heb hier mijn vrouw ontmoet, heb hier een zoontje gekregen en heb een hele mooie cultuur leren kennen.”
Heeft het leven in Japan je ook tot een ander persoon gemaakt?
“Ja, absoluut. Je moet hier alles vergeten wat je in Nederland kent of hebt geleerd, eigenlijk opnieuw beginnen. Dan zie je de mooie dingen. Ik had de mentaliteit van een straatschoffie. Niet dat ik iets verkeerd heb gedaan, ik was altijd een aardige jongen. Maar die overlevingsdrang had ik wel, zo voetbalde ik ook. Als verdediger wilde ik dat niemand me voorbij kwam, het maakte niet uit hoe. Als ik op je enkel moest gaan staan, deed ik dat. Dat soort dingen heb ik niet meer, ik ben wat rustiger. Japan is een heel mooi land, het zal lastig zijn om weer terug te gaan naar Europa. Het land is zo groot, alles is zo verschillend en in acht jaar tijd heb ik zeker nog niet alles gezien. Ik kan hier nog wel even blijven, hoor. Mijn vrouw zegt ook weleens: ‘Als je ergens anders naartoe gaat, waar moeten we dan heen?’ We kunnen overal heen, maar de levensstandaard is nooit te vergelijken met Japan. Maar ja, het voetbal is onvoorspelbaar. Je weet nooit wat er gaat gebeuren.”